ECLI:NL:CRVB:2015:461

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-899 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake griffierecht en arbeidsongeschiktheidsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 11 januari 2013. Verzoeker, woonachtig in Marokko, had verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het niet tijdig betalen van het griffierecht. Verzoeker stelde dat het griffierecht wel was betaald, maar het Uwv heeft geen nadere reactie gegeven op het verzoek om herziening. Tijdens de zitting op 15 december 2014 zijn partijen niet verschenen.

De Raad heeft overwogen dat op grond van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar die bij de indiener van het verzoek niet bekend waren. Verzoeker heeft echter geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aan deze voorwaarden voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die niet eerder naar voren konden worden gebracht. Het rechtsmiddel van herziening is niet bedoeld voor een hernieuwde discussie over de zaak of het toegepaste recht.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2015.

Uitspraak

13/899 WAO
Datum uitspraak: 26 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 januari 2013, 12/1517 WAO-V
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats], Marokko (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 11 januari 2013.
Het Uwv heeft meegedeeld dat dit verzoek om herziening geen aanleiding geeft tot nadere reactie.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 december 2014. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Bij uitspraak van 29 juni 2012 heeft de Raad het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 januari 2012, 11/3484, niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het griffierecht niet binnen de aan verzoeker gestelde termijn is betaald. Bij uitspraak van 11 januari 2013 is het verzet tegen de uitspraak van 29 juni 2012 ongegrond verklaard omdat uit de financiële administratie van de Raad niet is gebleken van een door of namens verzoeker gedane betaling van het griffierecht, zodat er geen feiten of omstandigheden zijn die er toe leiden dat het oordeel van Raad in de uitspraak van
29 juni 2012 onjuist is.
2. In zijn verzoekschrift heeft verzoeker gesteld dat het griffierecht wel is betaald. Voorts heeft hij te kennen gegeven dat zijn diverse aanvragen om een arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds zonder resultaat zijn gebleven. Aanvechting van die beslissing heeft evenmin enig resultaat gehad. Daarom wordt alsnog verzocht om herziening van de uitspraak.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, in verbinding met artikel 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoeker heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Daarbij overweegt de Raad dat het aan verzoeker was om aan te tonen dat het gaat om feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór 11 januari 2013 en die bij verzoeker pas daarna bekend zijn geworden. Dat er dergelijke feiten of omstandigheden over de betaling van het griffierecht waren die niet eerder naar voren konden worden gebracht, is door verzoeker niet aangetoond en is evenmin op andere wijze gebleken.
3.3.
De Raad merkt op dat het rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak of over het daarbij toegepaste recht.
3.4.
Dit betekent dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2015.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) J.R. van Ravenstein

QH