In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Uwv, waarbij het recht op een WIA-uitkering voor appellant werd geweigerd. Het Uwv stelde vast dat appellant met ingang van 20 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak, waarop appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit pas in hoger beroep voldoende gemotiveerd was. Dit werd onderbouwd door een arbeidskundig rapport van 24 november 2014, waarin werd uitgelegd waarom de geselecteerde functies passend werden geacht voor appellant. De Raad concludeerde dat, hoewel er een gebrek was in de motivering van het Uwv, appellant hierdoor niet benadeeld was. Daarom werd dit gebrek gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Raad oordeelde verder dat het Uwv aansprakelijk was voor de proceskosten van appellant, die werden vastgesteld op € 1470,- voor verleende rechtsbijstand. Het verzoek van appellant om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 11 juli 2013 had geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch gezien passend waren voor appellant, ondanks zijn gezondheidsklachten.