ECLI:NL:CRVB:2015:4651
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Recht op IVA-uitkering en arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een IVA-uitkering aan appellant, die sinds 30 juni 1998 werkzaam is bij een werkgever in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Appellant meldde zich op 6 september 2010 ziek vanwege psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 19 december 2012 recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Rotterdam.
De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellant geen medische informatie had ingediend die de conclusie van de verzekeringsarts zou ondermijnen. Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn persoonlijkheidsproblematiek en de noodzaak voor één-op-één-begeleiding niet objectief vaststonden. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen bevestigd dat de beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid te twijfelen. De Raad benadrukte dat de toekenning van een IVA-uitkering niet in de weg staat aan deelname aan het arbeidsproces, en dat de relevante wetgeving dit ondersteunt. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.