ECLI:NL:CRVB:2015:4660

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/4730 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als verkoper buitendienst werkte, was uitgevallen wegens arm-, hand- en beenklachten, aangevuld met psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 januari 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat en dat hij door de ernst van zijn klachten niet in staat was om arbeid te verrichten. De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De verzekeringsarts had overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervond en waarom er geen verdere beperkingen aangenomen hoefden te worden. De Raad bevestigde dat appellant in staat was de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen, zoals vastgesteld door de arbeidsdeskundige.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 7 december 2015.

Uitspraak

14/4730 WIA
Datum uitspraak: 7 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 juni 2014, 14/765 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015. Voor appellant is
mr. Wolter verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.P. Prinsen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als verkoper buitendienst voor 40 uur per week. Op 17 januari 2011 is hij voor dit werk uitgevallen wegens arm, hand- en beenklachten. Later zijn daar psychische klachten bijgekomen.
1.2.
Bij besluit van 27 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
14 januari 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 24 december 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Appellant heeft aangevoerd dat hij door de ernst en combinatie van fysieke en psychische klachten op de datum in geding niet in staat was arbeid te verrichten. Hij heeft betoogd nauwelijks gevoel in zijn handen te hebben, waardoor hij alleen lichte voorwerpen kan dragen en tillen. Door het verminderde gevoel in zijn handen kan hij eveneens niet goed schrijven en typen. Appellant heeft verder aangevoerd beperkt mobiel te zijn door klachten aan zijn rug, benen en rechter enkel en voet. Voorts heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is om de geduide voorbeeldfuncties te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft dossieronderzoek verricht en appellant op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 28 mei 2013 heeft deze arts geconcludeerd dat appellant als gevolg van de klachten van zijn armen en handen beperkt is voor het hanteren van zware lasten. Wegens gevoelsstoornissen in beide handen is appellant eveneens beperkt voor het werken met gevaarlijke machines of scherpe voorwerpen in een donkere omgeving. Wegens een verminderde functie van de rechter enkel is appellant licht beperkt voor lopen tijdens het werk, traplopen en klimmen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en de in bezwaar ontvangen medische informatie bestudeerd. In het rapport van 26 november 2013 heeft deze arts de door de verzekeringsarts opgestelde FML op een paar punten aangepast. Uit de informatie van de behandelende sector blijkt dat appellant in 2010 een operatie heeft ondergaan in verband met een carpaal tunnelsyndroom aan zijn linkerhand. Omdat deze operatie niet tot volledig herstel heeft geleid, is appellant beperkt voor overmatig gebruik van zijn linker hand. De FML is op dit punt aangepast. Uit de informatie van de behandelend sector blijkt verder dat bij appellant in 2010 een hernia is vastgesteld, waardoor werkzaamheden met een bijzondere rugbelasting vermeden dienen te worden. De FML is op dit punt eveneens aangepast. Voorts blijkt uit informatie van de behandelend psychiaters dat appellant een aanpassingsstoornis heeft. Op grond hiervan zijn door de verzekeringsarts bezwaar nadere beperkingen aangenomen voor het hanteren van conflicten en het uiten van emoties. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een FML van 26 november 2013.
4.2.
Tegenover dit verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant ook in hoger beroep geen medisch onderbouwde gronden aangevoerd die doen twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. Er zijn dan ook geen aanknopingspunten de inzichtelijk gemotiveerde en deugdelijk onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde en in de FML van
26 november 2013 weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in staat is de in bezwaar geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 6 december 2013 overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. van Rooijen

NK