ECLI:NL:CRVB:2015:4662

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
14/4299 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar WIA-uitkering. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 september 2013, waarin het Uwv vaststelde dat zij met ingang van 15 oktober 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

Appellante voerde aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar gezondheidstoestand, waaronder bekkenklachten en dyslexie. Ze stelde dat de functies die door het Uwv waren geselecteerd, niet passend waren gezien haar beperkingen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv op deugdelijke wijze had aangetoond dat appellante medisch geschikt was voor de geselecteerde functies. De verzekeringsartsen hadden overtuigend gemotiveerd dat haar dyslexie geen significante beperkingen met zich meebracht voor de functies die aan de schatting ten grondslag lagen.

De Raad concludeerde dat er voldoende geschikte functies waren vastgesteld en dat het bestreden besluit, ondanks een gebrek aan deugdelijkheid in de motivering, in stand kon blijven omdat niet aannemelijk was dat appellante hierdoor was benadeeld. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 9.548,21 bedroegen, maar wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gedaan op 7 december 2015.

Uitspraak

14/4299 WIA
Datum uitspraak: 7 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 juni 2014, 14/932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. W.H. Beishuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van
17 september 2013 vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontstaat omdat zij met ingang van 15 oktober 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 6 februari 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep gronden van medische en arbeidskundige aard aangevoerd. Kort samengevat komen deze gronden op het volgende neer. Zij acht het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen. In de aan het bestreden besluit mede ten grondslag liggende Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is geen of onvoldoende rekening gehouden met haar gezondheidstoestand. Appellante lijdt aan bekkenklachten en dyslexie. Met name haar klachten wegens dyslexie zijn onvoldoende meegewogen in de besluitvorming die heeft geleid tot het bestreden besluit. Appellante is voorts niet in staat de ter bepaling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te vervullen. Zij noemt daarbij de functies van medewerker bibliotheek, schadecorrespondent, administratief medewerker afhandelingen, telefonist / receptionist en wikkelaar / samensteller elektronische apparatuur. De belasting van die functies gaat appellantes belastbaarheid te boven, met name op het gebied van cognitief functioneren en handelingstempo bij het verwerken van informatie. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een rapport uit 2014 overgelegd van neuropsycholoog drs. E. van der Scheer, alsmede rapporten uit 2014 en 2015 van bedrijfsarts / verzekeringsarts L.T. van der Zwaag en arbeidsdeskundige J. Kijvekamp van Human Ability. Uit deze rapporten wordt volgens appellante duidelijk dat haar dyslexieklachten van een dusdanige ernst zijn dat zij niet in staat is die functies te vervullen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zover de gronden van appellante betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, zoals weergegeven in het rapport van 27 januari 2014. Het rapport bevat een deugdelijk gemotiveerde verzekeringsgeneeskundige reactie op appellantes bezwaren die betrekking hebben op haar gezondheidstoestand. Hetgeen appellante heeft aangevoerd, vormt, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, geen reden om het onderzoek van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig te achten.
4.2.
Appellante beschikt volgens het Uwv over verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij wordt echter in staat geacht om licht werk te doen, waarbij bijvoorbeeld de aandacht tot maximaal een half uur op een informatiebron wordt gericht en waarbij maximaal 30 minuten geconcentreerd lezen mogelijk is met daarna gelegenheid tot afwisseling. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep geaccordeerde FML zijn voor appellante beperkingen voor het verrichten van arbeid opgenomen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en statische houdingen.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert niet juist is, heeft appellante geen medische informatie ingebracht die doet twijfelen aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv. In zijn rapporten van
23 augustus 2014, 15 juni 2015 en 1 november 2015 heeft de verzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat iemand met dyslexie een gestoord woordbeeld heeft waaruit in medisch opzicht geen tempobeperking of een andere cognitieve beperking voortkomt en dat appellante op medische gronden niet beperkt kan worden geacht op (correct en helder) schrijven en het (snel) verwerken van complexe informatie. Uit de rapporten van
Van der Scheer en Van der Zwaag is niet af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van appellantes beperkingen voor het verrichten van arbeid. Met de rechtbank wordt geen aanleiding gezien het onderbouwde oordeel van de verzekeringsartsen als onjuist of als ontoereikend gemotiveerd aan te merken.
4.4.1.
Hangende de procedure in hoger beroep heeft het Uwv op basis van het rapport van
18 juni 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de aan de schatting ten grondslag gelegde functie medewerker bibliotheek (SBC-code 553010) vanwege de vereiste opleiding als niet geschikt voor appellante beschouwd. Het Uwv heeft vervolgens de functie transportplanner / medewerker bevrachting (SBC-code 484010) en een aantal deelfuncties binnen de functie telefonist / receptionist (SBC-code 315120) bijgeduid, hetgeen heeft geleid tot een aanpassing van de mate van arbeidsongeschiktheid naar 20,46%. De stelling van appellante dat het toevoegen van de functie transportplanner / medewerker bevrachting niet aan de schatting per 15 oktober 2013 ten grondslag kan worden gelegd wordt niet gevolgd. Deze functie is weliswaar pas in de hoger beroepsfase aan de selectie toegevoegd, maar dit heeft niet geleid tot een andere uitkomst dan de eerder vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%.
4.4.2.
Vastgesteld wordt dat de geselecteerde functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd geen hoger opleidingsniveau hebben dan niveau 4 (MBO niveau 3 met diploma). Mede naar aanleiding van een vraagstelling van de Raad heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapporten van 22 oktober 2015 en 10 november 2015 nader toegelicht dat appellante ondanks dyslexie in staat moet worden geacht de interne opleiding in de functie telefonist / receptionist te kunnen volgen, mede gelet op haar opleidings- en arbeidsverleden waarin zij met succes verschillende cursussen heeft voltooid. De functie van wikkelaar stelt geen bovennormale eisen aan handvaardigheid, zodat appellante in staat wordt geacht deze functie te verrichten. Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd dat de nu voor appellante geselecteerde voorbeeldfuncties geschikt zijn. De signaleringen van eventuele overschrijding van de belastbaarheid zijn naar behoren gemotiveerd. In de geselecteerde functies is voorts het schrijven van verslagen dan wel het uitgebreid rapporten lezen geen hoofdtaak. Nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op deugdelijke wijze heeft uiteengezet dat appellante medisch geschikt is voor de nu geselecteerde functies, wordt vastgesteld dat aan deze schatting, gelet op
artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, voldoende geschikte functies ten grondslag zijn gelegd.
4.5.
Het bestreden besluit is niet overeenkomstig artikel 7:12, eerste lid van de
Algemene wet bestuursrecht (Awb) deugdelijk gemotiveerd, zoals blijkt uit het rapport van
18 juni 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Nu niet aannemelijk is dat appellante hierdoor is benadeeld, zal desondanks het bestreden besluit in stand worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de (proces)kosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- in beroep en € 980,- in hoger beroep, in totaal € 1.960,-, aan kosten van rechtsbijstand alsmede op € 7.588,21 voor de kosten van de deskundigen die aan appellante verslag hebben uitgebracht.
6. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante tot een bedrag van € 9.548,21;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 167,- vergoedt;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

NK