ECLI:NL:CRVB:2015:4690

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
21 december 2015
Zaaknummer
14/5474 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1998 een uitkering ontvangt op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant heeft in 2013 aangegeven dat zijn gezondheid is verslechterd, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft geweigerd de uitkering te herzien. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 14 december 2015 behandeld. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat, heeft aangevoerd dat de medische beoordeling van het Uwv ontoereikend was, omdat belangrijke medische gegevens niet waren meegenomen in de beoordeling. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig zijn opgesteld en dat het Uwv zijn besluiten op deze rapporten mag baseren. De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen van appellant goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellant afgewezen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien de aangevochten uitspraak terecht was. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/5474 WAO
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 augustus 2014, 14/1572 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. M.A. Jansen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet. Hij heeft zich op
17 februari 1997 ziek gemeld. Met ingang van 16 februari 1998 is hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Bij besluit van 25 november 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 25 januari 2009 gewijzigd waarbij de mate van appellants arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45 tot 55%.
1.3.
Appellant heeft op 31 mei 2013 gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd.
1.4.
Bij besluit van 20 september 2013 heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering te herzien omdat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid ongewijzigd is gebleven. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. Hiertegen heeft appellant beroep ingesteld.
1.5.
Bij besluit van 18 juli 2014 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 28 juli 2013 herzien, waarbij de mate van appellants arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 55 tot 65%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen bestreden besluit 1 met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op bestreden besluit 2.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard. Verzocht is de aangevallen uitspraak te vernietigen, het inleidende beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit 2 te vernietigen. Daartoe voert appellant aan dat de medische beoordeling ontoereikend was, omdat de in beroep verstrekte gegevens van cardioloog R. Nijmeijer en anesthesioloog/pijnspecialist J.A. Knol bij de voorbereiding van bestreden besluit 2 niet bekend waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en in diens rapport van 15 augustus 2014 onvoldoende onderbouwd is dat deze gegevens geen nieuw licht op de zaak werpen. Voorts voert appellant aan dat de functie van medewerker assemblage (SBC-code 271130) niet passend is vanwege de specifieke VMBO-opleidingseis en dat de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) ongeschikt is omdat hij niet op eenvoudig niveau Nederlands kan lezen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Aan rapporten opgesteld door een verzekeringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beperkingen van appellant goed zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 juli 2014. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder 2.4 met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 februari 2014 gemotiveerd heeft toegelicht waarom, afgezien van de aangenomen urenbeperking, de vastgestelde beperkingen worden onderschreven. De in hoger beroep aangevoerde grond dat de medische beoordeling ontoereikend was omdat de in beroep verstrekte gegevens van de cardioloog en anesthesioloog/pijnspecialist niet bekend waren bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de informatie van de cardioloog, waaronder de brief van 29 april 2014 waarin vermeld staat dat de hartklachten van appellant verergeren bij inspanning, in zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport van 15 augustus 2014 concludeert de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat uit de gegevens van de cardioloog naar voren komt dat sinds een hartinfarct in 2011 atypische/aspecifieke thoracale pijnklachten bestaan, waarmee in de beoordeling reeds rekening is gehouden. Gelet op het in bezwaar opgestelde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 februari 2014 waarin als diagnose - onder andere - wordt gesteld somatoforme pijnklachten op de thorax en status na myocardinfarct in 2011, bestaat geen aanleiding deze conclusie voor onjuist te houden. Daarbij is van belang dat uit het rapport van de verzekeringsarts van 31 juli 2013 blijkt dat, vanwege de hartaandoening van appellant, de in 2008 gestelde (tijdelijke) urenbeperking alsnog wordt gehandhaafd. Ook de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de overige in beroep overgelegde stukken, waaronder gegevens van de anesthesioloog/pijnspecialist waarin de pijnklachten van appellant worden beschreven, geen nieuwe gezichtspunten bevatten wordt onderschreven. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 4 februari 2014 ook op de pijnklachten van appellant is ingegaan. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd die aannemelijk maakt dat de gegeven beoordeling onjuist is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 1 juli 2014, heeft de rechtbank terecht de beroepsgrond dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies niet passend zijn verworpen. Daarbij heeft de rechtbank ook met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 februari 2014, waarin inzichtelijk is beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan de geselecteerde functies van huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333), samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) en medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). De beroepsgrond dat de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie
(SBC-code 271130) niet passend is vanwege de daarvoor geldende specifieke
VMBO-opleidingseis en dat de functie van medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) ongeschikt is omdat appellant niet op eenvoudig niveau Nederlands kan lezen slaagt niet. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 januari 2015 overtuigend uiteengezet dat de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie geen diploma-eis kent, maar een opleidingseis waaraan appellant, gelet op zijn opleidingsniveau, voldoet. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in dit rapport - in aanvulling op het rapport van 18 februari 2014 - gemotiveerd toegelicht dat niet valt in te zien dat appellant, die 28 jaar in Nederland woont, gelet op zijn beperkte lees-en taalvaardigheid niet in staat zou zijn de werkzaamheden van de functie van medewerker tuinbouw te vervullen. Ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal kan doorgaans in staat worden geacht eenvoudige productiematige functies te vervullen. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat er bij appellant sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beletselen om de Nederlandse taal te leren. Verwezen wordt naar de uitspraak van
4.4.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM