Uitspraak
27 december 2013, 13/4308 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.R. Roethof, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die de bijstand van appellant gedurende één maand met 100% had verlaagd. Dit besluit was genomen op de grond dat appellant niet had meegewerkt aan een voorziening. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De Raad stelde vast dat appellant de noodzakelijke medische gegevens pas in hoger beroep had overgelegd en dat hij dit niet eerder had kunnen doen. Hierdoor was het aan de handelwijze van appellant te wijten dat hij procedures voor de rechtbank en de Raad had moeten voeren. De Raad concludeerde dat het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep werd afgewezen.
De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang had bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. De Raad benadrukte dat indien de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten is aan de handelwijze van de betrokkene zelf, dit kan leiden tot een uitzondering op de regel van proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.