ECLI:NL:CRVB:2015:4705

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14/886 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake proceskostenvergoeding na verlaging bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.R. Roethof, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die de bijstand van appellant gedurende één maand met 100% had verlaagd. Dit besluit was genomen op de grond dat appellant niet had meegewerkt aan een voorziening. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant verzocht om vergoeding van de proceskosten, maar de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De Raad stelde vast dat appellant de noodzakelijke medische gegevens pas in hoger beroep had overgelegd en dat hij dit niet eerder had kunnen doen. Hierdoor was het aan de handelwijze van appellant te wijten dat hij procedures voor de rechtbank en de Raad had moeten voeren. De Raad concludeerde dat het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep werd afgewezen.

De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellant geen procesbelang had bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. De Raad benadrukte dat indien de noodzaak om beroep in te stellen uitsluitend te wijten is aan de handelwijze van de betrokkene zelf, dit kan leiden tot een uitzondering op de regel van proceskostenvergoeding. De uitspraak werd gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van griffier R.B.E. van Nimwegen.

Uitspraak

14/886 WWB
Datum uitspraak: 22 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
27 december 2013, 13/4308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.R. Roethof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 april 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 juni 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant gedurende één maand met 100% verlaagd op de grond dat hij niet heeft meegewerkt aan een voorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Het college heeft op 23 juli 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het besluit van 9 april 2013 is herroepen en de verlaging van bijstand met 100% gedurende één maand teniet gedaan.
5. Mr. Roethof heeft daarop de Raad bij faxbericht van 15 september 2015 verzocht het college te veroordelen in de kosten van rechtsbijstand die appellant in beroep en hoger beroep heeft gemaakt.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Appellant heeft het hoger beroep niet ingetrokken. Uit zijn onder 5 genoemde faxbericht van 15 september 2015 blijkt dat appellant de procedure slechts wenst voort te zetten om een vergoeding van de proceskosten in beroep en in hoger beroep te verkrijgen. Appellant wenst, zo kan uit dit faxbericht worden afgeleid, geen oordeel over de aangevallen uitspraak. Nu appellant geen oordeel wenst over de aangevallen uitspraak, heeft hij bij een dergelijk oordeel ook geen procesbelang. Nu evenmin procesbelang kan worden ontleend aan de verzochte veroordeling in de proceskosten, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.2.
Vervolgens wordt bezien of in de omstandigheden van het geval grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een dergelijke grond kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroep is tegemoetgekomen in welk geval, indien het hoger beroep zou zijn ingetrokken, met toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling mogelijk is.
6.3.
De Raad stelt vast dat het college met het onder 4 genoemde besluit volledig is
tegemoetgekomen aan het hoger beroep van appellant.
6.4.
Het college heeft aangevoerd dat geen plaats is voor een proceskostenveroordeling. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het bestreden besluit op basis van de op dat moment beschikbare gegevens rechtmatig was. Het college heeft er daarbij tevens op gewezen dat appellant destijds de gevraagde medische stukken over zijn ziektebeeld niet heeft overgelegd. Het college kon daarmee dan ook geen rekening houden bij het opleggen van de maatregel op de bijstand van appellant.
6.5.
In geval van een tegemoetkomen door het bestuursorgaan wordt in beginsel een proceskostenveroordeling uitgesproken. Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden. Indien, bijvoorbeeld, de noodzaak om beroep (of hoger beroep) in te stellen uitsluitend is te wijten aan de handelwijze van de betrokkene zelf, kan gesproken worden van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Zie de uitspraak van de Raad van 12 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:397.
6.6.
Met het college is de Raad van oordeel dat in dit geval geen aanleiding bestaat tot vergoeding van proceskosten. Vaststaat immers dat appellant de noodzakelijke medische gegevens pas in hoger beroep heeft overgelegd. Niet is gebleken dat hij dit niet eerder, uiterlijk in de bezwaarfase, had kunnen doen. Het is dan ook aan de handelwijze van appellant te wijten dat hij procedures voor de rechtbank en de Raad heeft moeten voeren. Het verzoek om het college te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 december 2015.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD