ECLI:NL:CRVB:2015:4736
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet-woning op uitkeringsadres en terugvordering van bijstands kosten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant ontving sinds 14 augustus 2008 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn heeft op 30 september 2013 de bijstand van de appellant ingetrokken, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het uitkeringsadres woonde. Dit besluit was gebaseerd op een adrescontrole en huisbezoeken die door de gemeente waren uitgevoerd. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond.
In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het college voldoende bewijs had geleverd dat de appellant in de te beoordelen periode niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelde dat het college niet in zijn bewijsvoering was geslaagd. De verklaringen van de appellant over zijn medicijngebruik en de bevindingen tijdens de huisbezoeken gaven onvoldoende grond om te concluderen dat hij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelde dat het college niet zonder nader onderzoek de bijstand had mogen intrekken en de gemaakte kosten van bijstand had mogen terugvorderen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond. Het besluit van het college werd herroepen, en het college werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de verplichting van het college om voldoende bewijs te leveren bij besluiten tot intrekking van bijstand.