ECLI:NL:CRVB:2015:4764
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor arbeid na uitval door gezondheidsklachten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als beveiliger werkte, was uitgevallen door rugklachten, vermoeidheidsklachten en longklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 29 juli 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn belastbaarheid door het Uwv was overschat en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Hij betoogde dat de functies die hem waren voorgehouden niet geschikt waren voor hem, gezien zijn specifieke klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rapporten van het Uwv waren inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd, en appellant had geen medisch onderbouwde gronden aangevoerd die de juistheid van het oordeel van het Uwv in twijfel trokken.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was de in bezwaar geduide voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad concludeerde dat de door het Uwv aangenomen beperkingen voldoende tegemoetkwamen aan de belastbaarheid van appellant. De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier.