ECLI:NL:CRVB:2015:4764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
22 december 2015
Zaaknummer
14-4873 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor arbeid na uitval door gezondheidsklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 december 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die als beveiliger werkte, was uitgevallen door rugklachten, vermoeidheidsklachten en longklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 29 juli 2013 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn belastbaarheid door het Uwv was overschat en dat hij meer beperkingen had dan vastgesteld. Hij betoogde dat de functies die hem waren voorgehouden niet geschikt waren voor hem, gezien zijn specifieke klachten. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er geen reden was om te twijfelen aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De rapporten van het Uwv waren inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd, en appellant had geen medisch onderbouwde gronden aangevoerd die de juistheid van het oordeel van het Uwv in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat was de in bezwaar geduide voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad concludeerde dat de door het Uwv aangenomen beperkingen voldoende tegemoetkwamen aan de belastbaarheid van appellant. De uitspraak werd gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier.

Uitspraak

14/4873 WIA
Datum uitspraak: 7 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 juli 2014, 13/7974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Daalhuizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als beveiliger voor 40 uur per week. Op 1 augustus 2011 is hij voor dit werk uitgevallen wegens rugklachten. Later zijn daar vermoeidheidsklachten en longklachten bijgekomen.
1.2.
Bij besluit van 28 juni 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
29 juli 2013 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 31 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, zich op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn belastbaarheid heeft overschat. Appellant heeft betoogd dat hij als gevolg van myogene dan wel tendomyogene rugklachten, vermoeidheidsklachten en longklachten meer beperkingen heeft dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben vastgesteld. Verder heeft appellant aangevoerd niet in staat te zijn de geduide voorbeeldfuncties te verrichten. Volgens appellant is onvoldoende inzichtelijk of de werkzaamheden in de functies van wikkelaar en samensteller elektronische apparaten voldoende corresponderen met de feitelijke omstandigheden. Gelet op de specifieke klachten van appellant is er een op hem toegespitste beoordeling nodig om te bezien of die functies wel geschikt zijn. Voorts is de functie van administratief medewerker ongeschikt, omdat hierin onvoldoende rustmomenten mogelijk zijn. Ter adstructie van de huidige situatie heeft appellant brieven van zijn huisarts van 30 juli 2015, 14 september 2015 en 23 september 2015 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellant ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen reden bestaat meer of verdergaande beperkingen aan te nemen. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft dossieronderzoek verricht en appellant op het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. In het rapport van 11 juni 2013 heeft deze arts geconcludeerd dat appellant aangewezen is op rugsparende arbeid. Volgens de verzekeringsarts moet appellant tijdens het werk zitten, staan en lopen kunnen afwisselen. Een langdurige gedwongen houding of stand tijdens het werk dient vermeden te worden. Hoogfrequente en extreme rompbewegingen zijn volgens de verzekeringsarts niet toegestaan. Verder is appellant beperkt voor zware belasting, piekbelasting en grove trillingen op de rug. Wegens medicatiegebruik is appellant aangewezen op werk zonder een verhoogd persoonlijk risico en hij mag niet beroepsmatig autorijden. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Na bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossierstudie verricht en de hoorzitting bijgewoond. Voorts heeft deze arts de in bezwaar overgelegde medische informatie bij zijn beoordeling betrokken. In het rapport van 23 oktober 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid grotendeels kan worden onderschreven. Met de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen voor dynamische en statische belasting van het bewegingsapparaat wordt voldoende tegemoet gekomen aan de belastbaarheid van appellant. Uit de in bezwaar overgelegde medische informatie blijkt dat appellant astmatische klachten heeft. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nadere beperking aangenomen voor blootstelling aan stof, rook, gassen en dampen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een FML van 23 oktober 2013.
4.2.
Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant ook in hoger beroep geen medisch onderbouwde gronden aangevoerd die doen twijfelen aan de juistheid van het oordeel van het Uwv. Er zijn geen aanknopingspunten om de inzichtelijk gemotiveerde en deugdelijk onderbouwde conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De in hoger beroep ingebrachte gegevens van de huisarts leiden niet tot een ander oordeel, aangezien die gegevens ook volgens appellant geen licht werpen op de medische situatie van appellant ten tijde als hier van belang.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde en in de FML van
26 november 2013 weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellant in staat is de in bezwaar geduide voorbeeldfuncties te vervullen. Door de arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden. Met betrekking tot de door appellant geuite twijfel of de omschrijving van de werkzaamheden in de functies van wikkelaar en samensteller elektronische apparaten wel correspondeert met de feitelijke omstandigheden, wijst de Raad op zijn uitspraak van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390, waarin is geoordeeld dat van de juistheid van de
CBBS-gegevens mag worden uitgegaan, tenzij die voldoende gemotiveerd worden bestreden of indien de rechter zelf aan de juistheid ervan twijfelt. In het onderhavige geval wordt in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de CBBS-gegevens.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. van Rooijen

NK