ECLI:NL:CRVB:2015:4814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WIA-uitkering en verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 7 juni 2011 ziek meldde wegens psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden zag om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat, en dat zij niet in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad concludeerde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.
De Raad bevestigde dat appellante op de datum in geding, 4 juni 2013, medisch in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De hogerberoepsgrond dat de beperkingen van appellante in een andere procedure anders waren beoordeeld, werd eveneens verworpen. De Raad besloot het verzoek om schadevergoeding af te wijzen en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.