ECLI:NL:CRVB:2015:4814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
14-3958 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en verzekeringsgeneeskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die zich op 7 juni 2011 ziek meldde wegens psychische klachten, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen recht op een WIA-uitkering toekende, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht geen reden zag om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Appellante had in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen door de verzekeringsartsen van het Uwv waren onderschat, en dat zij niet in staat was de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. De Raad concludeerde echter dat de rapporten van de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend waren en dat er geen aanleiding was om meer of verdergaande beperkingen aan te nemen.

De Raad bevestigde dat appellante op de datum in geding, 4 juni 2013, medisch in staat was om de werkzaamheden te verrichten die aan de schatting ten grondslag lagen. De hogerberoepsgrond dat de beperkingen van appellante in een andere procedure anders waren beoordeeld, werd eveneens verworpen. De Raad besloot het verzoek om schadevergoeding af te wijzen en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

14/3958 WIA
Datum uitspraak: 14 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 mei 2014, 13/6272 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. C.J.M.M. Verwijmeren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als rij-instructrice gedurende gemiddeld 25,70 uur per week, heeft zich op 7 juni 2011 ziek gemeld wegens psychische klachten.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 april 2013 vastgesteld dat voor appellante met ingang van 4 juni 2013 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 30 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar en beroep herhaald. Appellante stelt dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid door de verzekeringsartsen van het Uwv zijn onderschat en dat zij niet in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde voorbeeldfuncties te vervullen. Appellante dient de gehele dag handschoenen te dragen vanwege de vettige zalf die zij gebruikt tegen het eczeem op haar handen. Met deze handschoenen is appellante niet in staat een toetsenbord van een computer te bedienen, althans niet met een tolerabele foutenmarge en/of een tolerabel werktempo. Ter onderbouwing heeft appellante een rapport van dermatoloog H.M.J. van Baar van 15 juli 2014 overgelegd. Voorts heeft appellante aangevoerd dat de beperkingen die zij ondervindt in verband met de door haar gebruikte handschoenen in een latere procedure, in het kader van de Ziektewet (ZW), anders zijn beoordeeld. In die procedure heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv gerapporteerd dat voor appellante geen functies aan de schatting ten grondslag kunnen worden gelegd die leiden tot een verdiencapaciteit van meer dan 65%. Volgens die arbeidsdeskundige kunnen dergelijke functies niet worden geselecteerd, omdat appellante handschoenen draagt en geen fijnmotorische handelingen kan verrichten. Anders dan in de onderhavige procedure heeft de arbeidsdeskundige in die procedure wel rekening gehouden met de belemmeringen die het dragen van handschoenen oplevert voor het verrichten van fijnmotorische handelingen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de deugdelijkheid van de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante ondervindt voor het verrichten van arbeid en waarom geen aanleiding bestaat om meer of verdergaande beperkingen voor haar aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts is de psychische belastbaarheid van appellante beperkt door de gevolgen van diverse traumatische ervaringen in het verleden. Appellante is aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken. Ook is appellante beperkt in de omgang met anderen en kan zij enkel samenwerken in een eigen afgebakende taak. Voorts is appellante vanwege haar longklachten verminderd energetisch belastbaar en is zij aangewezen op arbeid waarbij eventuele blootstelling aan luchtwegprikkelende stoffen beperkt blijft. Als gevolg van huidproblematiek moet appellante haar handen geregeld kunnen zalven. Huidcontact met vocht en zeep moet zij zoveel mogelijk mijden. Ten slotte is appellante vanwege een doorgemaakte whiplash beperkt ten aanzien van sterk statische
nek- en rugbelasting. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om meer of verdergaande beperkingen voor appellante aan te nemen dan zijn neergelegd in de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uit de door appellante in bezwaar overgelegde medische informatie afkomstig van de huisarts, de psycholoog en de dermatoloog, alsmede uit de resultaten van een longfunctieonderzoek blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat met de opgestelde FML in voldoende mate rekening is gehouden met de beperkingen van appellante.
4.2.
Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen reden om tot een ander oordeel dan dat van de rechtbank te komen over de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De grond van appellante dat in de FML ten onrechte niet is opgenomen dat zij vanwege de door haar gebruikte handschoenen beperkt is ten aanzien van het gebruik van computertoetsenborden, treft geen doel. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten alsmede uit de berichten van de dermatoloog van appellante van 11 januari 2013 en 15 juli 2014 blijkt niet dat appellante op en rond de datum in geding, 4 juni 2013, de gehele dag handschoenen droeg. Tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts op 28 maart 2013, noch tijdens de hoorzitting op 12 juli 2013 droeg appellante handschoenen. Daarnaast heeft zij tijdens het spreekuur aan de verzekeringsarts expliciet te kennen gegeven alleen ’s nachts handschoenen te dragen. Daar komt bij dat appellante volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, indien gewenst, gedurende werkuren handschoenen zonder vingertoppen kan dragen waarmee zij zonder problemen een computertoetsenbord kan bedienen. Er is geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van deze conclusie. Volgens de dermatoloog heeft appellante last van erythematosquameuze plaques op de handpalmen en de voetzolen. Voor deze kwaal adviseert zij het gebruik van paraffine of vaseline. Dit zijn extreem vettige zalven waarbij het gebruik van handschoenen valt te overwegen. Nu appellante dergelijke zalven niet hoeft te gebruiken op haar vingers en/of vingertoppen is er ook geen grond om aan te nemen dat appellante niet zou kunnen werken met handschoenen zonder vingertoppen. De hogerberoepsgrond dat appellantes beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik in een andere procedure, in het kader van de ZW, anders zijn beoordeeld, treft evenmin doel. De bedoelde ZW-beoordeling betreft de beperkingen van appellante op een latere datum en heeft een ander medisch feitencomplex. Uit het rapport van de verzekeringsarts dat in die
ZW-procedure aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd, blijkt dat appellante niet langer in staat wordt geacht fijnmotorische handelingen te verrichten vanwege een peesontsteking in de rechterpols waar appellante sinds mei 2014 last van heeft, niet vanwege de handschoenen die zij zegde te dragen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante op de hier van belang zijnde datum in medisch opzicht in staat is de werkzaamheden te verrichten die zijn verbonden aan de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. In de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante deze functies kan vervullen met inachtneming van haar beperkingen. De signaleringen zijn naar behoren gemotiveerd.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) I. Mehagnoul

AP