ECLI:NL:CRVB:2015:4893

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
14/3000 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van toegenomen arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellante had een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was in 2005 ingetrokken. In 2008 meldde zij zich opnieuw ziek, maar het Uwv weigerde haar een nieuwe WAO-uitkering, omdat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde oorzaken als eerder. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep hield appellante vol dat haar psychische klachten voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als voorheen. De Centrale Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen terecht hadden vastgesteld dat er geen toegenomen psychische beperkingen waren op 5 juni 2008. De rapporten van verschillende artsen gaven geen bewijs dat de appellante op dat moment psychische problemen had die haar arbeidsongeschiktheid zouden rechtvaardigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WAO-uitkering had geweigerd.

Uitspraak

14/3000 WAO
Datum uitspraak: 18 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 16 april 2014, 13/2001
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. van Bommel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Daarbij is de zaak gevoegd behandeld met de zaken van appellante geregistreerd onder nummer 14/3001 en 14/3002 WIA. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Bommel. Het Uwv is na kennisgeving niet verschenen. Ter afdoening zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 15 juli 1999 heeft het Uwv appellante met ingang van 28 mei 1999 een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 10 januari 2005 ingetrokken.
1.2.
Op 19 september 2005 heeft appellante zich ziek gemeld met psychische klachten en klachten in verband met een baarmoederoperatie in 2002. Bij besluit van 15 augustus 2007 heeft het Uwv appellante met ingang van 22 augustus 2007 geschikt geacht tot het verrichten van haar arbeid in de zin van de Ziektewet (ZW).
1.3.
Op 5 juni 2008 heeft appellante zich ziek gemeld in verband met behandeling van borstkanker. Bij besluit van 26 maart 2013 heeft het Uwv appellante een WAO-uitkering geweigerd, onder de overweging dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet voorkomt uit dezelfde oorzaak als de ongeschiktheid op grond waarvan zij van 28 mei 1999 tot 10 januari 2005 een WAO-uitkering ontving.
1.4.
Bij besluit van 8 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 maart 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 3 juli 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen dat appellante op 5 juni 2008 geen toegenomen psychische beperkingen heeft.
3.1.
In hoger beroep houdt appellante staande dat zij op 5 juni 2008 toegenomen psychische beperkingen heeft die uit dezelfde ziekteoorzaak voortkomen als die waaruit de ongeschiktheid voortkomt op grond waarvan zij van 28 mei 1999 tot 10 januari 2005 een WAO-uitkering heeft ontvangen. Ter onderbouwing heeft appellante gewezen op een rapport van 29 maart 2001 van zenuwarts J.M.E. van Zandvoort, rapporten van 26 juni 2007 van een verzekeringsarts die appellante heeft gezien in het kader van de ZW, een rapport van 14 maart 2012 van behandelend psychiater C.J. Oterdoorn, een rapport van 18 juli 2012 van behandelend psycholoog A.C. Karssies en een rapport van 15 januari 2013 van psychiater
J.H. Hoogeveen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de rechtbank over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank gewezen op een rapport van 15 maart 2013 van een verzekeringsarts en een rapport van 3 juli 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die artsen hebben vastgesteld dat appellante, die op grond van baarmoederhalskanker en een emotionele instabiele persoonlijkheidsstoornis van 28 mei 1999 tot 10 januari 2005 een WAO-uitkering heeft ontvangen, rond 5 juni 2008 niet werd behandeld voor psychische klachten en dat ook uit de informatie van de huisarts niet blijkt dat appellante rond 5 juni 2008 kampte met psychische problematiek. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de psychische reactie van appellante op de bij haar gestelde diagnose borstkanker op zich geen uiting van ziekte. Die is een normale reactie op een ingrijpende gebeurtenis. Eerst in 2010 is de diagnose ernstige depressie met vitale kenmerken gesteld.
4.2.
In een rapport van 26 augustus 2013 heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep voorts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat uit het in hoger beroep overgelegde rapport van zenuwarts Van Zandvoort niet blijkt dat appellante continue kampt met een ziektebeeld als depressie of angststoornis. Appellante is van jongs af aan psychisch kwetsbaar. Zij heeft desondanks kunnen werken. Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 26 juli 2007 is af te leiden dat de ziekmelding per 19 september 2005 wegens overwegend psychische klachten heeft plaatsgevonden en dat nadien een geleidelijke verbetering is opgetreden. Appellante is op 26 juli 2007 voorlopig nog ongeschikt geacht voor haar eigen werk, maar de prognose was toen al gunstig. Bij besluit van 15 augustus 2007 is zij met ingang van
22 augustus 2007 hersteld verklaard. Tegen dit besluit is geen rechtsmiddel aangewend.
De rapporten van psychiater Oterdoorn, psycholoog Karssies en psychiater Hoogeveen geven geen informatie over de gezondheidssituatie van appellante op 5 juni 2008.
4.3.
Op grond van hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 wordt geconcludeerd dat buiten twijfel staat dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid op 5 juni 2008 niet voortvloeit uit dezelfde oorzaken op grond waarvan appellante van 28 mei 1999 tot 10 januari 2005 een WAO-uitkering heeft ontvangen. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv appellante terecht met ingang van vier weken na 5 juni 2008 geweigerd heeft een
WAO-uitkering toe te kennen.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) V. van Rij

UM