ECLI:NL:CRVB:2015:4907

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2015
Publicatiedatum
30 december 2015
Zaaknummer
15/145 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als productiemedewerkster werkte, is sinds 25 januari 2011 uitgevallen door gehoorklachten, hand- en vingerklachten en psychische klachten. Op 5 januari 2013 heeft zij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij met ingang van 22 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank Oost-Brabant heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het besluit van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar haar gehoorproblematiek en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben gedaan en dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante.

De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 december 2015.

Uitspraak

15/145 WIA
Datum uitspraak: 30 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
12 december 2014, 13/4406 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.W. van de Wege, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als productiemedewerkster. Voor dit werk is zij op 25 januari 2011 uitgevallen wegens gehoorklachten als gevolg van het aangeboren syndroom van Pendred, hand- en vingerklachten en psychische klachten. Appellante heeft op
5 januari 2013 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) gedaan. Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het Uwv haar met ingang van 22 januari 2013 een voorschot op een uitkering toegekend.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 22 januari 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat zij met ingang van deze datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 8 augustus 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt onder meer een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft appellante lichamelijk onderzocht en heeft wat betreft het hand- en vingergebruik geen afwijkingen aangetroffen. Voor de gehoorproblemen van appellante is een beperking opgenomen voor slecht horen in een omgeving met lawaai. Ook voor de psychische klachten van appellante zijn beperkingen opgenomen in de FML. De informatie van behandelend psycholoog W.P. Geers en psychiater P.H.E. van Haegenborgh is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep meegewogen in zijn beoordeling. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat getwijfeld moet worden aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Voorts heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv niet volledig onderzoek heeft verricht naar de beperkingen voortvloeiend uit haar gehoorproblematiek. Het Uwv heeft in de FML heeft onvoldoende beperkingen opgenomen voor haar handklachten en gehoorproblematiek. Voorts zijn de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties in medisch opzicht niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad.
4.1.
De grond dat de verzekeringsartsen onvoldoende onderzoek naar de gehoorproblematiek van appellante hebben verricht, slaagt niet. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en heeft vermeld dat zij lijdt aan het syndroom van Pendred met slechthorendheid. Hij heeft geconstateerd dat appellante in een één op één gesprek redelijk tot goed kan communiceren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het rapport van audioloog R. Janssen van
8 mei 2014 bij zijn beoordeling betrokken. Niet is gebleken dat het onderzoek op dit punt onzorgvuldig of onvolledig is verricht.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts heeft vermeld dat appellante lijdt aan het syndroom van Pendred met slechthorendheid. In een rustige omgeving hoort appellante redelijk en communicatie in een één op één situatie gaat redelijk tot goed. Bij lichamelijk onderzoek zijn er geen afwijkingen gevonden bij hand- en vingergebruik. De verzekeringsarts heeft voorts een depressief beeld bij appellante geconstateerd. Voor de concentratieproblemen zijn geen aanwijzingen gevonden. De door appellante gebruikte medicatie is geen aanleiding om meer beperkingen in de FML op te nemen. De informatie van psychiater Van Haegenborgh is consistent met de bevindingen van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat geen aanleiding bestaat meer beperkingen op te nemen voor de gehoorproblemen van appellante. De informatie van audioloog Janssen is gebaseerd op een door appellante ingevulde vragenlijst en is niet het resultaat van een objectief medisch onderzoek. Deze informatie geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarom geen aanleiding om meer beperkingen in de FML op te nemen. Geen aanleiding bestaat het inzichtelijke en deugdelijk gemotiveerde resultaat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voor onjuist te houden. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingediend die reden geven voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
4.3.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. Dit is met de rapporten van de arbeidsdeskundige van 1 maart 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 6 augustus 2013,
20 maart 2014 en 22 juli 2014 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) N. Veenstra

AP