ECLI:NL:CRVB:2015:4907
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als productiemedewerkster werkte, is sinds 25 januari 2011 uitgevallen door gehoorklachten, hand- en vingerklachten en psychische klachten. Op 5 januari 2013 heeft zij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij met ingang van 22 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank Oost-Brabant heeft in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de verzekeringsgeneeskundige grondslag van het besluit van het Uwv. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft verricht naar haar gehoorproblematiek en dat de geselecteerde functies niet passend zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende onderzoek hebben gedaan en dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier, en is openbaar uitgesproken op 30 december 2015.