ECLI:NL:CRVB:2015:4956
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de belastbaarheid van appellante in het kader van WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 8 februari 2013, waarin werd vastgesteld dat zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had verricht en alle klachten van appellante in de beoordeling waren betrokken.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar medische beperkingen waren onderschat en dat zij feitelijk als eenarmig moest worden beschouwd vanwege haar schouder- en armklachten. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel aan de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. De Raad bevestigde dat de rechterhand- en rechterarmklachten in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waren meegenomen en dat er geen reden was om appellante als eenarmig te beschouwen. De Raad concludeerde dat de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd openbaar uitgesproken door Ch. van Voorst, met L.H.J. van Haarlem als griffier.