ECLI:NL:CRVB:2015:4957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2015
Publicatiedatum
4 januari 2016
Zaaknummer
14-2628 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van WIA-uitkering na hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 6 juni 2013, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 12 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en derhalve geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de beschikbare medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), juist was. Appellant had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad vond dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellant.

Uitspraak

14/2628 WIA
Datum uitspraak: 13 november 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
28 maart 2014, 13/4155 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 juni 2013 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat hij met ingang van 12 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 10 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende grond bestaat voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, waaronder medische informatie van de behandelend sector, de hoorzitting bijgewoond en appellant aansluitend onderzocht. Die verzekeringsarts motiveert voorts voldoende inzichtelijk waarom er naast de extra beperkingen wat betreft de aspecten “dynamische handelingen” en “statische houdingen” geen verdergaande beperkingen voor het verrichten van arbeid dienen te worden aangenomen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank acht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom appellant ondanks de gesignaleerde overschrijdingen van zijn belastbaarheid geschikt is voor de geduide functies. Hetgeen appellant heeft aangevoerd geeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat appellant niet voldoet aan de in de functies gevraagde opleidingseisen. De rechtbank twijfelt evenmin aan het oordeel van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat appellant in staat moet worden geacht een interne bedrijfsopleiding te volgen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen in verband met zijn knie-, rug-, schouder- en nekklachten zijn onderschat. De voorgehouden functies (SBC-codes 111172, 111175 en 111071) zijn niet geschikt, nu hij in die functies juist die lichaamsdelen belast waar hij last van heeft. Gelet op de aard van de werkzaamheden is bijvoorbeeld bij de functie met SBC-code 111172 sprake van rekken, bukken, duwen en trekken. Daar is appellant niet toe in staat. Alleen al door zijn knieklachten is hij beperkt om van de ene naar de andere band te lopen. Voorts is appellant te laag opgeleid gezien de opleidingseisen die bij de functies gelden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn in de kern een herhaling van hetgeen door appellant in beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep terecht ongegrond verklaard.
4.2.
Terecht komt de rechtbank tot het oordeel dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep met betrekking tot de belastbaarheid van appellant zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 augustus 2013. Blijkens zijn rapport van
22 augustus 2013 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van nader ingekomen medische informatie - waarvan met name een bericht van een orthopedisch chirurg - in de FML verdergaande beperkingen vastgesteld wat betreft “4.18 Lopen”,
“5.3 Staan”, “5.4 Staan tijdens het werk” en “5.5 Geknield of gehurkt actief zijn”. In hetgeen appellant heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen reden gezien te twijfelen aan de nader door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde beperkingen voor verrichten van arbeid als neergelegd in de nieuwe FML van 22 augustus 2013. Voor het twijfel zaaien aan de juistheid van een gegeven medische beoordeling of het aannemelijk maken dat een gegeven medische beoordeling inhoudelijk onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk. Appellant heeft een dergelijk rapport niet overgelegd.
4.3.
Blijkens zijn rapport van 27 augustus 2013 heeft de arbeidsdeskundige de functies met de SBC-code 111175 niet gehandhaafd. Die arbeidsdeskundige heeft vervolgens de functies met de SBC-codes 111172, 111180, 264122 en als reservefunctie 111071 aan de schatting ten grondslag gelegd. Uitgaande van de juistheid van de FML van 22 augustus 2013 is de rechtbank terecht van oordeel dat die functies - gelet op de aan die functies verbonden belastende factoren en de door de arbeidsdeskundigen gegeven toelichting - in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Appellants stelling dat hij voor de functies te laag is opgeleid slaagt niet. Vaststaat dat appellant basisonderwijs heeft genoten. In de voorgehouden functies gelden geen eisen die dat niveau te boven gaan. Weliswaar wordt er in de functies met de SBC-codes 111180 en 264122 naast basisonderwijs melding gemaakt van “eventueel meerdere jaren vervolgonderwijs” doch gelet op de toevoeging “eventueel” is dat bij die functies geen strikte eis. Mede gelet op het arbeidskundige rapport van 5 juni 2014 moet worden aangenomen dat appellant gelet op zijn opleiding en zijn werkervaring in Nederland van ruim 13 jaar in staat moet worden geacht de functies te vervullen.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, kan het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de schade niet worden toegewezen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) L.H.J. van Haarlem

TM