ECLI:NL:CRVB:2015:4957
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de belastbaarheid van appellant in het kader van WIA-uitkering na hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Holland. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 6 juni 2013, waarin werd vastgesteld dat hij met ingang van 12 juli 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was en derhalve geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant ging hiertegen in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft de gronden van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de beschikbare medische rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de belastbaarheid van appellant, zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), juist was. Appellant had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad vond dat hij onvoldoende bewijs had geleverd om deze stelling te onderbouwen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van appellant om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt het belang van medische rapportages in het kader van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsarts in het vaststellen van de belastbaarheid van de appellant.