ECLI:NL:CRVB:2015:4958
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.G. van den Heuvel, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hadden gehandeld en dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van de appellant vast te stellen.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet had onderbouwd waarom er geen urenbeperking was vastgesteld in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). Hij stelde dat zijn energetische beperkingen als gevolg van slaaptekort en atriumfibrilleren niet adequaat waren beoordeeld. De Raad oordeelde echter dat de gronden van het hoger beroep in wezen een herhaling waren van de eerder aangevoerde argumenten en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de beperkingen van de appellant.
De Raad bevestigde de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de appellant, ondanks zijn klachten, in staat was om fulltime te werken. De Raad oordeelde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor de appellant en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geschiktheid van deze functies. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van de appellant tot schadevergoeding werd afgewezen. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat er geen aanleiding voor was.