ECLI:NL:CRVB:2015:4986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de juistheid van verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 13 oktober 1997 als productiemedewerkster had gewerkt. De uitkering werd per 16 april 2013 ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellante.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat en dat zij dagelijks ondersteuning nodig heeft van haar gezin. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het aan appellante is om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige niet zorgvuldig zijn opgesteld of inconsistenties bevatten. De Raad concludeert dat de gronden van appellante in hoger beroep in wezen een herhaling zijn van de eerder ingediende gronden en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies zouden ondermijnen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2015.