ECLI:NL:CRVB:2015:4986

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2015
Publicatiedatum
13 januari 2016
Zaaknummer
14/4729 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de juistheid van verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 13 oktober 1997 als productiemedewerkster had gewerkt. De uitkering werd per 16 april 2013 ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een verzekeringsgeneeskundig onderzoek. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, waarbij zij concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen over de belastbaarheid van appellante.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische en lichamelijke klachten zijn onderschat en dat zij dagelijks ondersteuning nodig heeft van haar gezin. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het aan appellante is om aan te tonen dat de rapporten van de verzekeringsgeneeskundige niet zorgvuldig zijn opgesteld of inconsistenties bevatten. De Raad concludeert dat de gronden van appellante in hoger beroep in wezen een herhaling zijn van de eerder ingediende gronden en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn ingediend die de eerdere conclusies zouden ondermijnen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen aanleiding is om een medisch deskundige te benoemen. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2015.

Uitspraak

14/4729 WAO
Datum uitspraak: 21 december 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
16 juli 2014, 13/2429 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2015. Appellante is verschenen bijgestaan door E. Kiraç-Shayesteh. Voor het Uwv is verschenen
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft laatstelijk als productiemedewerkster gewerkt. Aan haar is met ingang van 13 oktober 1997 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 15 februari 2013 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 16 april 2013 ingetrokken. Het bezwaar van appellante tegen dit laatste besluit is bij besluit van 12 september 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 16 april 2013. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat informatie is opgevraagd bij de behandelend sector, dat appellante op het spreekuur is gezien en dat het Uwv een psychiatrische expertise heeft laten verrichten. Dit heeft geresulteerd in een rapport van W.M.J. Hassing, psychiater, van 29 november 2012. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 december 2012 beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de visie van de verzekeringsarts omtrent de belastbaarheid per 16 april 2013 correct is. Gelet op het uitvoerige onderzoek en de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank geen aanleiding gezien tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 16 april 2013.
2.2.
Appellante heeft zich erop beroepen dat het Uwv haar ziekmelding op 13 mei 2013, gedaan vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, heeft geaccepteerd. Omdat appellante over haar oogklachten op 13 mei 2013 geen informatie heeft ingebracht welke tot een ander oordeel zou moeten leiden, is de rechtbank van oordeel dat dit geen wijziging brengt in de beoordeling van de situatie op 16 april 2013.
2.3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat in het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 januari 2013 en het verweerschrift van 5 november 2013 afdoende is gemotiveerd waarom de geselecteerde functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellante op de in geding zijnde datum.
3.1.
Appellante kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat de aard en de ernst van zowel haar psychische als haar lichamelijke klachten zijn onderschat. Appellante heeft er daarbij op gewezen dat zij dagelijks ondersteund dient te worden door haar dochters en haar partner. Dat zij met ingang van 13 mei 2013 uit een andere oorzaak arbeidsongeschikt is geworden onderschrijft appellante niet. De oogklachten waarmee zij kampt bestonden reeds voorafgaand aan de datum in geding. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.Het is aan appellante om aannemelijk te maken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is. Het aannemelijk maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, dan wel niet concludent zijn, kan geschieden door niet medisch geschoolden. Voor het aannemelijk maken dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een regulier medicus noodzakelijk (uitspraak van 10 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1327).
4.2.
De gronden van appellante in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden van het beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de uitkomsten van dat onderzoek. In hoger beroep zijn geen medische gegevens ingebracht die tot de conclusie zouden moeten leiden dat de beperkingen in verband met de oogklachten van appellante zijn onderschat. Uit het voorgaande vloeit voort dat geen aanleiding wordt gezien om een medisch deskundige te benoemen.
4.3.
Door appellante zijn geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad aanleiding gezien om de geschiktheid in medisch opzicht van de geselecteerde functies in twijfel te trekken.
4.4.
Uit wat in 4.2 en 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.H. Banda, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 december 2015.
(getekend) P.H. Banda
(getekend) D. van Wijk

AP