ECLI:NL:CRVB:2015:4990
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid na intrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die zich op 4 december 2004 ziek meldde met nek-, schouder- en rugklachten, later vergezeld door psychische klachten. Aan appellant was eerder een WAO-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling door het Uwv in 2011 werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid was gedaald tot minder dan 15%, wat leidde tot beëindiging van de uitkering per 4 juni 2011. Appellant stelde dat zijn gezondheidstoestand sindsdien was verslechterd en verzocht om een onafhankelijke medische deskundige.
De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv terecht had besloten dat appellant niet in aanmerking kwam voor een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO. De verzekeringsgeneeskundige rapporten toonden aan dat de arbeidsbeperkingen van appellant na 4 juni 2011 niet waren toegenomen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gegevens waren overgelegd die de stelling van appellant onderbouwden dat zijn beperkingen onjuist waren vastgesteld. De nieuwe klachten die appellant na 4 juni 2011 had, zoals een hartinfarct en gehoorproblemen, stonden niet in verband met de eerdere klachten en konden niet worden meegewogen in de beoordeling.
De uitspraak bevestigde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en de Centrale Raad van Beroep handhaafde de beslissing van de rechtbank.