ECLI:NL:CRVB:2015:525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
13-3047 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • S. Aaliouli
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar WIA-uitkering te weigeren. Appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 november 2011, waarin het Uwv vaststelde dat zij met ingang van 24 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om het medisch oordeel te betwijfelen.

In hoger beroep voerde appellante aan dat haar dystrofische klachten waren onderschat en dat zij daardoor niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. Het Uwv verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Raad oordeelde dat de gronden van het hoger beroep een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en de rol van de verzekeringsartsen in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad concludeerde dat appellante, uitgaande van de FML, in staat moest worden geacht de aan haar voorgehouden functies te vervullen, ondanks haar klachten.

Uitspraak

13/3047 WIA
Datum uitspraak: 16 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 april 2013, 12/527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 24 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan omdat zij met ingang van 24 oktober 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft als haar oordeel gegeven dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat er geen aanknopingspunten zijn om het medisch oordeel voor onjuist te houden. Daarbij heeft zij van belang geacht dat de betrokken verzekeringsartsen bij de beoordeling zijn uitgegaan van de diagnose Sudeck dystrofie/atrofie. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellante heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de geschiktheid in medisch opzicht van de aan de schatting ten grondslag liggende functies voor onjuist te houden.
3.1.
In hoger beroep is namens appellante, onder aankondiging van nog in te zenden medische stukken, aangevoerd dat haar dystrofische klachten zijn onderschat en dat zij op grond daarvan niet in staat is de geselecteerde functies te vervullen. Voorts heeft zij erop gewezen dat zij zich - in verband met de bij haar persisterende klachten - opnieuw onder behandeling heeft moeten stellen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust, zijn een herhaling van hetgeen namens appellante in bezwaar en beroep is aangevoerd. De rechtbank heeft het beroep terecht en op juiste gronden ongegrond verklaard.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep volstaan met een herhaling van de bij de rechtbank ingediende gronden. Zij stelt dat bij de in geding zijnde besluitvorming te weinig rekening is gehouden met haar dystrofische klachten. De aangekondigde nieuwe medische informatie daarover is niet in het geding gebracht.
4.3.
Terecht is de rechtbank van oordeel dat de beschikbare gedingstukken - ook in het licht van de informatie van de behandelend sector - geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de belastbaarheid van appellante als weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 november 2011. Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellante in staat worden geacht de aan haar voorgehouden functies - gegeven de daarin voorkomende belasting - te vervullen.
5. Uit hetgeen onder 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, in tegenwoordigheid van
S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) S. Aaliouli

CVG