ECLI:NL:CRVB:2015:599

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2015
Publicatiedatum
2 maart 2015
Zaaknummer
13-3503 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de weigering van een WIA-uitkering aan appellant werd bevestigd. Appellant, die als jobcoach werkte, was uitgevallen door verlammingsverschijnselen als gevolg van myelitis traversa. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de verzekeringsarts de beperkingen van appellant correct heeft ingeschat en dat de geselecteerde functies medisch passend zijn. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet heeft overschat en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellant meer beperkingen had dan vastgesteld. Appellant voerde aan dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten en dat er ten onrechte geen urenbeperking was aangenomen. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant niet voldoende onderbouwd zijn en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst ook het verzoek om schadevergoeding af en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/3503 WIA
Datum uitspraak: 2 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juni 2013, 12/5308 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.W.G.J. de Haas, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 6 februari 2007 is vastgesteld dat appellant met ingang van 1 mei 2007 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Appellant is op 10 mei 2010 uitgevallen voor zijn werk als jobcoach wegens verlammingsverschijnselen ten gevolge van myelitis traversa.
1.3
Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft appellant ten aanzien van de rug-, nek-, knie- en voetklachten beperkt geacht conform de destijds in 2007 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en hem toegenomen beperkt geacht als gevolg van voornoemde neurologische aandoening. In het rapport van 14 maart 2012 wordt door de verzekeringsarts vermeld dat appellant onder andere beperkt is bij lopen en lopen tijdens werk, traplopen/klimmen, knielen of hurken, staan en staan tijdens het werk, beroepsmatig chaufferen en wisselende werktijden. Volgens de verzekeringsarts is er geen indicatie voor een urenbeperking als rekening wordt gehouden met de in de FML opgenomen beperkingen. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens aan de hand van geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld dat er sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 20,8%.
1.4.
Bij besluit van 10 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan omdat hij met ingang van 1 mei 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.5.
In de bezwaarfase van de besluitvorming heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inlichtingen ingewonnen bij de behandelend neuroloog en psycholoog van appellant. Op basis van de verkregen inlichtingen in het rapport van 11 september 2012 heeft deze geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts dezelfde afwijkingen heeft gevonden als de neuroloog en dat met deze afwijkingen in voldoende mate rekening is gehouden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 14 september 2012 twee eerder geselecteerde functies laten vervallen omdat hierin sprake was van wisseldiensten, terwijl appellant hiervoor beperkt is. De mate van arbeidsongeschiktheid is op basis van de overgebleven functies gesteld op 24,09%.
1.6.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 april 2012 is bij besluit van
17 september 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de in beroep door appellant overgelegde rapport van verzekeringsarts H.M.Th. Offermans door het Uwv voldoende is weerlegd. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant zoals vastgesteld in de FML heeft overschat en heeft er daarbij op gewezen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat de neuroloog dezelfde afwijkingen heeft gerapporteerd als door de verzekeringsarts is geconstateerd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor het verrichten van arbeid. Daarbij is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. De door hem in beroep overgelegde informatie van verzekeringsarts Offermans had aanleiding moeten zijn om een deskundige in te schakelen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een brief van verzekeringsarts Offermans van 13 augustus 2013 overgelegd waarin door hem naar voren wordt gebracht dat de neurologen die appellant hebben onderzocht andere reflexafwijkingen vonden dan de primaire verzekeringsarts. Voorts heeft appellant een brief van re-integratiecoach R.G. van Tiel van 16 september 2013 ingebracht waarin Van Tiel heeft verklaard dat hij appellant niet in staat acht om acht uur achtereen op een dag te werken en een eindrapport van Van Tiel van 28 januari 2014 inzake de Individuele Re-integratie Overeenkomst. In dit laatste rapport wordt uitgegaan van een beperking in de belastbaarheid tot drie uur aaneengesloten werken en wordt gemeld dat het zeer moeilijk is gebleken om een werkgever te vinden die appellant met deze beperking in dienst wil nemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De hoger beroepsgronden vormen voornamelijk een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Voor zover die gronden betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de onderhavige besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid gewezen op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 september 2012 en het in beroep ingebrachte rapport van 19 maart 2013. In dit laatste rapport is nogmaals uiteengezet dat indien sprake is van passende arbeid waarbij rekening wordt gehouden met appellants beperkingen er geen reden is voor een urenbeperking. Verzekeringsarts Offermans is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nagenoeg alleen uitgegaan van het verhaal van appellant en heeft zelf zeer summier lichamelijk onderzoek verricht. Voor de nadere beperkingen die Offermans nodig acht ontbreekt een onderbouwing. Uit de informatie van de neuroloog volgt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er nog maar geringe afwijkingen worden geobjectiveerd. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geen aanleiding gevonden voor twijfel aan de uiteindelijke conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en heeft met juistheid geconcludeerd geen aanknopingspunten te hebben voor de juistheid van appellants stelling dat meer beperkingen aangenomen hadden moeten worden door het Uwv. Tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert heeft appellant geen zodanig onderbouwd medisch oordeel gesteld dat daaraan twijfel gerechtvaardigd is. Het oordeel van de re-integratiecoach kan niet gelden als een medisch oordeel.
Dat het appellant ook met behulp van zijn re-integratiecoach niet is gelukt om een werkgever te vinden kan aan het bovenstaande niet afdoen. Het Uwv heeft bij brief van 26 februari 2014 terecht naar voren gebracht dat bij het feitelijk verkrijgen van arbeid ook andere factoren dan medische belastbaarheid van betekenis zijn. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank op goede gronden geen onderzoek door een deskundige heeft laten verrichten en dat hiertoe in hoger beroep ook geen aanleiding is.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de beroepsgrond verworpen dat de ten aanzien van appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. Daarbij is met juistheid verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. In het rapport van
11 september 2012 is overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat appellant werkzaamheden kan verrichten verbonden aan functies waarin de belasting in overeenstemming is met zijn verzekeringsgeneeskundig vastgestelde mogelijkheden en beperkingen.
4.4.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Voor vergoeding van schade is dus geen aanleiding.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) W. de Braal

NK