In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een betrokkene met een arbeidsongeschiktheid van 74,33%. De betrokkene had een medische urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week, die noodzakelijk werd geacht in verband met voorgeschreven looptherapie door arterieel lijden en vermoeidheidsklachten. De Raad oordeelde dat de beperkingen van de betrokkene, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), juist waren vastgesteld. Er waren geen aanknopingspunten gevonden om het standpunt van de verzekeringsartsen te weerleggen.
De zaak begon met een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet deugdelijke was gemotiveerd, wat leidde tot een vernietiging van dat besluit. In hoger beroep heeft de Centrale Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank niet onderschreven en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing hadden voor de vastgestelde urenbeperking. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd, waarbij het beroep van de betrokkene ongegrond werd verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om medische beperkingen goed te onderbouwen. De Raad heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.