ECLI:NL:CRVB:2015:625
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.H. Bel
- C.H. Rombouts
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting en niet-deugdelijke administratie
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 1 juli 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding dat appellant op zaterdagen werkzaamheden verrichtte op de Vrije Markt in Cuijk, heeft het college van burgemeester en wethouders van Helmond een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant op geld waardeerbare activiteiten verrichtte voor de onderneming van zijn zoon, die bij de Kamer van Koophandel was ingeschreven. Het college heeft daarop besloten de bijstand van appellant met terugwerkende kracht in te trekken en de gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het college heeft in hoger beroep de intrekking van de bijstand en de terugvordering gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij recht had op volledige bijstand, omdat hij geen deugdelijke administratie heeft overgelegd. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 17 april 2013 ongegrond.
De Raad benadrukt dat het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over relevante feiten te vergaren en dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust. De Raad concludeert dat appellant niet in staat is geweest om aan te tonen dat hij recht had op bijstand, en dat de terugvordering van de bijstand niet leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor appellant.