ECLI:NL:CRVB:2015:631

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2015
Publicatiedatum
4 maart 2015
Zaaknummer
13-6090 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van teruggevorderd bedrag bijstand op grond van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant had verzocht om herziening van een eerder besluit waarbij een terugvordering van bijstandsuitkeringen over de periode van 9 oktober 2007 tot en met 31 mei 2011 was opgelegd. Het college had vastgesteld dat appellant geen juiste opgave had gedaan van zijn inkomsten uit arbeid, wat leidde tot een terugvordering van € 49.236,14. Appellant stelde dat de stukken van de Belastingdienst, die hij had overgelegd, nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die aanleiding gaven tot herziening van het besluit.

De Raad oordeelde dat de door appellant overgelegde stukken niet konden worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of omstandigheden. De Raad benadrukte dat nieuw gebleken feiten alleen kunnen worden erkend als deze na het eerdere besluit zijn voorgevallen of als ze niet eerder konden worden aangevoerd. Appellant had niet aangetoond dat hij niet in staat was om zijn administratie eerder te overleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.H. Bel en C.H. Rombouts als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 3 maart 2015.

Uitspraak

13/6090 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 oktober 2013, 13/994 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. Van Baaren een schriftelijke reactie gegeven op het verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 20 juli 2011 heeft het college de bijstand, die appellant ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), herzien over de periode van 9 oktober 2007 tot en met
31 mei 2011 en de over die periode gemaakte kosten van bijstand van appellant teruggevorderd tot een bedrag van € 49.236,14. Daaraan is ten grondslag gelegd dat hij geen juiste opgave heeft gedaan van ontvangen inkomsten uit arbeid. Bij brief van 16 september 2011 heeft appellant, voor zover van belang, het college verzocht het teruggevorderde bedrag te herzien en te verlagen tot een bedrag dat overeenkomt met de werkelijke verdiensten na aftrek van alle kosten en belastingen.
1.2.
Bij besluit van 5 oktober 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2013 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek om herziening van het teruggevorderde bedrag afgewezen. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de door appellant overgelegde stukken van de Belastingdienst niet kunnen worden aangemerkt als een nieuw feit of een omstandigheid op grond waarvan het college tot herziening van het besluit van 20 juli 2011 had moeten komen. De stukken bevestigen slechts het ontbreken van een deugdelijke boekhouding en/of administratie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 16 september 2011 strekt ertoe dat het college terugkomt van zijn besluit van 20 juli 2011. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder in rechte vaststaand besluit een besluit van gelijke strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar dateren van vóór de datum van het eerdere besluit, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Ook als zonder meer duidelijk is dat wat bij het verzoek is aangevoerd niet van belang kan zijn voor het eerdere besluit, is voor inhoudelijke toetsing geen plaats.
4.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek van 16 september 2011 heeft appellant in hoger beroep handgeschreven aantekeningen overgelegd over zijn inkomsten uit APK-keuringen en een staatje met kostenposten over de jaren 2006 tot en met 2010. Voor de posten wegenbelasting, parkeren, brandstof en telefoon zijn over deze jaren steeds exact dezelfde bedragen opgenomen. Appellant stelt dat hij daarmee thans zijn daadwerkelijke administratie heeft overgelegd. Hij voert aan dat het door hem bij het herzieningsverzoek overgelegde rapport van de Belastingdienst weliswaar berustte op een schatting, maar dat uit deze alsnog overgelegde administratie voldoende blijkt van zijn geringe inkomsten. Hij was niet in staat deze administratie eerder over te leggen omdat het hem veel moeite heeft gekost de gegevens te verzamelen.
4.3.
Deze administratie kan echter niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid als bedoeld onder 4.1. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het besluit van 20 juli 2011 niet in staat is geweest het door hem gemaakte overzicht te maken en over te leggen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat voor een inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats is. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en W.H. Bel en C.H. Rombouts als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M. Fleuren

HD