ECLI:NL:CRVB:2015:772
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewetuitkering van appellant na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellant, die via een uitzendbureau als medewerker in een tomatenkas werkte, was sinds 26 september 2011 uitgevallen wegens diverse gezondheidsklachten, waaronder stress, hart- en rugklachten. Hij ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De verzekeringsarts concludeerde echter dat appellant per 25 oktober 2012 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat er geen medische belemmeringen waren die appellant verhinderden om te werken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en dat zijn klachten niet als subjectief moesten worden bestempeld. Hij overhandigde aanvullende medische informatie ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Raad onderschreef echter het oordeel van de rechtbank. De verzekeringsartsen hadden op inzichtelijke wijze onderbouwd dat appellant geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. De Raad concludeerde dat de door appellant ingebrachte medische informatie onvoldoende aanknopingspunten bood om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad bevestigde dan ook de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat appellant met ingang van 25 oktober 2012 niet ongeschikt was voor zijn arbeid in de zin van de ZW.