ECLI:NL:CRVB:2015:775

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
13-2486 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA en WGA uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de WIA- en WGA-uitkering van appellant. Appellant, die sinds juni 2005 arbeidsongeschikt was door verslavingsproblematiek, had recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een melding van verslechtering van zijn gezondheid in 2010, heeft het Uwv een herbeoordeling uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, waaruit bleek dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv heeft vervolgens besloten de uitkering per 25 juni 2012 te beëindigen, wat appellant heeft bestreden in beroep bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het expertiseonderzoek voldoende zorgvuldig was. Appellant stelde dat hij niet in staat was om arbeid te verrichten vanwege angststoornissen en andere persoonlijkheidsproblematiek. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reden was om aan te nemen dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de beperkingen van appellant correct waren weergegeven in de FML.

De Raad oordeelde dat het Uwv bevoegd was om de uitkering te herbeoordelen en dat de beëindiging van de uitkering op basis van de herbeoordeling terecht was. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat appellant in staat werd geacht de werkzaamheden die verbonden zijn aan de geduide functies te verrichten. De motiveringen van de arbeidsdeskundige werden als toereikend beschouwd. De uitspraak werd gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van griffier W. de Braal, en werd openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.

Uitspraak

13/2486 WIA
Datum uitspraak: 13 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 maart 2013, 12/4481 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft mr. J. Bredius, advocaat, zich als gemachtigde gesteld en de gronden van hoger beroep aangevuld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bredius. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk geweest werkzaam als medewerker automatisering voor 36 uur per week en is in juni 2005 voor dit werk uitgevallen wegens verslavingsproblematiek. Bij besluit van 10 juni 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 20 september 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen uit arbeidsvermogen (Wet WIA). Vanaf 16 september 2009 heeft appellant recht op een
WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Op 19 maart 2010 heeft appellant bij het Uwv gemeld dat zijn gezondheid is verslechterd. Ter beoordeling van deze melding heeft de verzekeringsarts appellant op 14 juli 2011 onderzocht, informatie opgevraagd bij H.S.R. Witte, behandelend psychiater van appellant, en aansluitend Psyon opdracht gegeven een psychiatrische expertise te verrichten. Na ontvangst van het expertiserapport heeft de verzekeringsarts op 3 november 2011 een rapport uitgebracht en de beperkingen van appellant vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 november 2011. Bij het arbeidskundig onderzoek werd vervolgens na functieduiding berekend dat het verlies aan verdienvermogen minder dan 35% is. Bij besluit van 24 april 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 25 juni 2012 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 30 oktober 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank van belang geacht dat bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek de informatie van de behandelend sector is betrokken en aan het medisch oordeel tevens een psychiatrische expertise van Psyon ten grondslag ligt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het onderzoek zorgvuldig uitgevoerd en is het medisch standpunt voldoende toegelicht. Appellant heeft zelf geen medische informatie overgelegd die tot het oordeel moet leiden dat het Uwv zwaardere beperkingen had moet aannemen. Naar oordeel van de rechtbank volgt uit het arbeidskundig onderzoek dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellant met juistheid heeft vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het expertiseonderzoek bij Psyon voldoende zorgvuldig is uitgevoerd en het medisch oordeel voldoende is toegelicht. Ten onrechte is in de FML geen beperking aangenomen in de rubriek sociaal functioneren. Appellant acht zich niet in staat arbeid te verrichten vanwege zijn angststoornissen en andere persoonlijkheidsproblematiek. Tenslotte stelt appellant zich op het standpunt dat het Uwv in het kader van de redelijkheid en billijkheid niet had mogen besluiten zijn uitkering te beëindigen, althans hem er in ieder geval op had moeten voorbereiden dat na heronderzoek zijn uitkering ook kon worden stopgezet.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Er is geen reden voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig of onjuist is verricht of dat de beperkingen niet goed zijn weergegeven in de FML. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd. Uit het expertiserapport van psychiater J. Marx, verbonden aan Psyon, blijkt dat bij appellant sprake is een persoonlijkheidsstoornis NAO met ontwijkende, afhankelijke en borderline (dissociatieve) trekken. Marx heeft onvoldoende criteria gevonden voor een psychiatrische stoornis. De door de verzekeringsarts in de FML opgenomen beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren zijn in overeenstemming met de bevindingen van Marx. Anders dan appellant lijkt te zeggen, zijn door de verzekeringsarts aanvullende beperkingen aangenomen in de rubriek sociaal functioneren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven en heeft in de in bezwaar ingebrachte informatie van de behandelend psychiater geen aanleiding gezien de primaire beoordeling te herzien, omdat diens diagnostiek overeenkomt met de gegevens uit de expertise.
4.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens ingebracht die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat hij meer of zwaarder beperkt is dan in de FML is opgenomen. De door appellant overgelegde brief van psychiater Witte van 7 september 2012 was al bij het Uwv bekend en is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar beoordeling betrokken.
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv niet had mogen besluiten zijn uitkering stop te zetten, dan wel hem tevoren had moeten informeren over de mogelijke gevolgen van een heronderzoek, slaagt niet. Het Uwv is te allen tijde bevoegd een uitkeringsgerechtigde te herbeoordelen. De herbeoordeling is in dit geval weliswaar ingegeven doordat appellant heeft gemeld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd, maar het Uwv heeft de uitkering na herbeoordeling met toepassing van artikel 56, eerste lid van de Wet WIA, beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant was afgenomen naar minder dan 35%. Appellant is hiervan door de arbeidsdeskundige in kennis gesteld. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 56, tweede lid, van de Wet WIA heeft het Uwv een uitlooptermijn van twee maanden in acht genomen bij de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de geduide functies te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 30 maart 2012 de signaleringen in de aan de schatting ten grondslag liggende functies, die aangeven dat er mogelijk een overschrijding van de belastbaarheid op een onderdeel is, besproken. De Raad acht deze motiveringen toereikend.
4.5.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) W. de Braal

NW