ECLI:NL:CRVB:2015:899

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 maart 2015
Publicatiedatum
25 maart 2015
Zaaknummer
13/3880 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot haar WGA-vervolguitkering. Appellante had bezwaar gemaakt tegen de mate van arbeidsongeschiktheid die door het Uwv was vastgesteld op 45 tot 55%. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden deze mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel te trekken. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante had aangevoerd dat haar bezwaar niet volledig was behandeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar medische situatie. De Raad concludeerde echter dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten naar voren te brengen en dat de medische rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige adequaat waren. De Raad oordeelde dat de door het Uwv geselecteerde functies medisch passend waren en dat appellante voldeed aan de diploma-eisen voor de functie van verkoper groothandel. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

13/3880 WIA
Datum uitspraak: 16 maart 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 juni 2013, 12/1109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2015. Appellante is verschenen met bijstand van mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat. Het Uwv is met kennisgeving niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 januari 2012 heeft het Uwv appellante met ingang van 5 juli 2011 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
toegekend. Het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 44,14%.
1.2.
Bij besluit van 5 maart 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellantes loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 12 januari 2010 en dat zij vanaf deze datum in aanmerking komt voor een vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3.
Omdat er geen actueel medisch oordeel aan het besluit van 5 maart 2012 ten grondslag lag heeft het Uwv alsnog een onderzoek door een reumatoloog laten plaatsvinden. B.A. Masek, reumatoloog te Venlo, heeft in zijn rapport van 17 april 2012 vermeld dat appellante beperkt is in alle rugbelastende werkzaamheden van het bukken en tillen tot lange tijd staan en zitten. Verder zijn de handkracht en -functie verminderd door een combinatie van artrose en carpaal tunnel syndroom en is sprake van algemene beperkingen vanwege fibromyalgie.
1.4.
De verzekeringsarts heeft vervolgens op 26 april 2012 de per 12 januari 2010 geldende beperkingen en mogelijkheden voor het verrichten van arbeid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), waarbij rekening is gehouden met de bevindingen van de reumatoloog. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige op basis van geselecteerde functies een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,76% vastgesteld.
1.5.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 januari 2012 is bij besluit op bezwaar van 28 juni 2012 (het bestreden besluit) gegrond verklaard in die zin dat het arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 12 januari 2010 op 45 tot 55% is gesteld.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanknopingspunt heeft gevonden om de eindconclusies van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in twijfel te trekken en dat de door het Uwv geselecteerde functies in medisch opzicht als passend kunnen worden aangemerkt.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar niet de gelegenheid is gegeven om haar bezwaar aan te vullen nadat er naar aanleiding daarvan alsnog een primaire beoordeling plaatsvond per de datum 12 januari 2010. Haar bezwaar was immers niet alleen gericht tegen de ingangsdatum, maar had ook betrekking op de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Er is volgens appellante onvoldoende rekening gehouden met de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde deskundige die heeft geconcludeerd dat van een functioneren in algemene dagelijkse levensverrichtingen en werk weinig van haar verwacht kan worden. Daarbij is er ten onrechte geen urenbeperking aangenomen.
Ten aanzien van de door het Uwv ter bepaling van haar mate van arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies heeft appellante aangevoerd dat er sprake is van ontoelaatbare overschrijdingen ten aanzien van het onderdeel zitten in de functies van productiemedewerker, telefonist/receptionist en wikkelaar, dat er in diverse functies sprake is van hand- en vingergebruik, er in de functie van administratief medewerker sprake is van hoofdzakelijk en voortdurend toetsenbord/muisgebruik terwijl appellante hiervoor licht beperkt is, dat, hoewel er in de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar op de resultaat functiebeoordeling geen sprake is van een signalering op het beoordelingspunt 1.9.7 deadlines/productiepieken, er in deze functies wel sprake is van deadlines en productiepieken en dat de motivering ten aanzien van dit beoordelingspunt in de functie van telefonist/receptionist ontoelaatbaar relativerend is. Voorts beschikt ze niet over de benodigde opleiding voor de functie van verkoper groothandel.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
In dit geding is aan de orde de juistheid van het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de WGA-vervolguitkering waar appellante met ingang van 12 januari 2010 recht op heeft op goede gronden heeft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. De hoger beroepsgronden vormen deels een herhaling van de gronden die appellante in eerste aanleg heeft aangevoerd. Die gronden heeft de rechtbank terecht verworpen.
4.2.
Met betrekking tot de gevolgde procedure heeft het Uwv opgemerkt dat er in bezwaar alsnog een onderzoek is verricht door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige van de primaire afdeling in verband met de omzetting van de loongerelateerde WGA-uitkering naar de WGA-vervolguitkering. De in dit verband opgestelde rapporten van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige zijn volgens het Uwv voor commentaar aan appellante voorgelegd. Daarna heeft er nog een hoorzitting plaatsgevonden. Appellante heeft voorts na de hoorzitting van 10 mei 2012 nog een reactie op het rapport van de arbeidsdeskundige van 9 mei 2012 gegeven. Daarop is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gereageerd in het rapport van 19 juni 2012. Appellante is dan ook voldoende in de gelegenheid geweest om haar bezwaar aan te vullen nadat er nog een primaire beoordeling had plaatsgevonden. Het Uwv heeft terecht opgemerkt dat het feit dat met het bestreden besluit niet volledig is tegemoet gekomen aan haar bezwaren niet betekent dat de bezwaren niet in de beoordeling zijn meegenomen.
4.3.
Voor zover de gronden van appellante betrekking hebben op de verzekeringsgeneeskundige kant van de besluitvorming heeft de rechtbank met juistheid verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 26 april 2012 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 7 juni 2012 blijkt dat de bevindingen van de door het Uwv ingeschakelde reumatoloog in ogenschouw zijn genomen en dat de eerder opgestelde FML ten aanzien van de datum 12 januari 2010 is aangescherpt door het vaststellen van beperkingen ten aanzien van onder meer werkzaamheden met deadlines en productiepieken en ten aanzien van koude, trillingsbelasting, duwen of trekken, lopen, zitten en staan. Appellante heeft niet onderbouwd waarom er voor haar een urenbeperking zou moeten gelden. Er zijn geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft gesteld.
4.4.
Naar aanleiding van een verzoek van de Raad om een nadere toelichting op het hand- en vingergebruik, gelet op het rapport van de reumatoloog en de in de FML op beoordelingspunt 3.6 hand- en vingergebruik opgenomen beperking, heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 januari 2015 ingebracht. In dit rapport is toegelicht dat dat de enige aanduiding van artrose in het rapport van Masek een nodulus van Heberden is aan de wijsvinger ter hoogte van het laatste gewrichtje voor de vingertop en dat daarom de verzekeringsarts de knijp-/grijpkracht beperkt heeft geacht. Het beperken overeenkomstig de definitie in het CBBS is volgens deze verzekeringsarts bedoeld om krachtsverlies aan te geven voor cliënten die wel in staat zijn om handgrepen uit te voeren, maar daarmee verminderde krachten kunnen uitoefenen. De andere grepen zijn bij appellante mogelijk omdat daarbij het betreffende gewrichtje niet wordt belast. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de in de FML opgenomen mogelijkheden in de handfunctie in lijn met de informatie van de reumatoloog. Er is geen aanleiding om de juistheid van dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken.
4.5.
Ook overigens heeft appellante tegenover het verzekeringsgeneeskundig oordeel waarop het Uwv zich baseert geen zodanig onderbouwd medisch oordeel gesteld dat er twijfel is aan de juistheid van dat standpunt van het Uwv.
4.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 27 januari 2015 alsnog de functies van telefonist/receptionist en van magazijnmedewerker laten vervallen omdat deze niet geschikt zijn. Ten aanzien van de functies van productiemedewerker industrie en wikkelaar/samensteller is in reactie op de gronden van appellante naar voren gebracht dat het feit dat er in deze functie geen signalering wordt gegeven op het beoordelingspunt 1.9.7 betekent dat deadlines en productiepieken niet ten minste één keer per week voorkomen en dat er dan ook geen sprake kan zijn van veelvuldige deadlines en productiepieken. Op het punt van handelingstempo is appellante niet beperkt, in de functie van productiemedewerker industrie is geen sprake van bovennormale eisen op dit punt. Wat betreft het hand- en vingergebruik in een aantal functies is vermeld dat grove knijpkracht niet wordt gevraagd en appellante op ander hand- en vingergebruik niet is beperkt. Daarnaast zijn er in de functies voldoende mogelijkheden om van houding te wisselen. Ook ten aanzien van de andere door appellante aangevoerde punten heeft de arbeidsdeskundige inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom de belastbaarheid op die punten niet wordt overschreden. Er bestaat geen aanleiding om de onderbouwing van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep niet te volgen.
4.8.
Met betrekking tot de functie van verkoper groothandel is in dit rapport te kennen gegeven dat het MAVO-diploma van appellante gelijk te stellen is met de gevraagde opleiding op MBO-niveau 1. Omdat geen specifieke beroepsrichting wordt gevraagd gaat het bij beide opleidingen om opleidingsniveau 3. Op grond hiervan voldoet appellante volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de voor die functie geldende diploma-eis. Er wordt, gelet ook op de uitspraak van de Raad van 27 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1882, geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van deze toelichting.
4.9.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.8 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2015.
(getekend) D.J. van der Vos
(getekend) D. van Wijk

NK