ECLI:NL:CRVB:2015:981
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies na WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die als medewerker technische dienst en zelfstandige werkzaam was, had zich op 24 februari 2009 ziek gemeld vanwege lage rugklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 22 februari 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot een afwijzing van zijn aanvraag voor een WIA-uitkering. De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat appellant ertoe bracht om in hoger beroep te gaan.
De Raad oordeelde dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van de eerder aangevoerde gronden in eerste aanleg. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het Uwv de beperkingen van appellant op de datum in geding niet had onderschat. De Raad bevestigde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat de door appellant aangevoerde medische informatie niet leidde tot de conclusie dat zijn beperkingen op de relevante datum waren onderschat. De Raad vond ook geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien er voldoende medische gegevens beschikbaar waren om de gezondheidstoestand van appellant te beoordelen.
De Raad concludeerde dat de functies die aan appellant waren voorgelegd, medisch geschikt waren, en dat de berekening van het maatmaninkomen door het Uwv correct was uitgevoerd. De stelling van appellant dat er een gereedschapsvergoeding van € 60,- in de berekening had moeten worden meegenomen, werd verworpen, omdat dit bedrag niet leidde tot een andere conclusie over zijn arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond.