ECLI:NL:CRVB:2016:1055

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
24 maart 2016
Zaaknummer
14/576 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na verzuim om op afspraak te verschijnen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstand van appellant, die vanaf 22 juli 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking vond plaats na een opschorting van de bijstand, omdat appellant zonder bericht van verhindering niet op een afspraak is verschenen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard.

De zaak begon met een anonieme melding op 31 mei 2013, waarna de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam een onderzoek instelde. Appellant werd uitgenodigd voor een gesprek op 7 augustus 2013, maar verscheen niet. Hij kreeg een tweede kans om op 12 augustus 2013 te verschijnen, maar ook toen verscheen hij niet. De bijstand werd daarop ingetrokken met terugwerkende kracht tot 7 augustus 2013.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet kon verschijnen vanwege medische redenen. De Raad oordeelt echter dat appellant in staat had moeten zijn om een bericht van verhindering te sturen of om een andere afspraak te maken. De Raad concludeert dat appellant verweten kan worden dat hij niet op de oproep is ingegaan en bevestigt de intrekking van de bijstand. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/576 WWB
Datum uitspraak: 15 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2013, 13/6668 en 13/6669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft appellant stukken ingebracht.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016. Namens appellant is verschenen mr. De Heer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S.S. Kisoentewari.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf 22 juli 2011 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) en stond in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (thans: Basisregistratie Personen) ingeschreven op het adres [adres] (uitkeringsadres).
1.2.1.
Naar aanleiding van een anonieme melding op 31 mei 2013 dat appellant niet verblijft op het uitkeringsadres heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader is appellant bij brief van 5 augustus 2013 uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van de DWI op 7 augustus 2013.
Bij besluit van 7 augustus 2013 (opschortingsbesluit) heeft het college de bijstand met ingang van die datum opgeschort, omdat appellant zonder bericht van verhindering niet op die afspraak is verschenen. Daarbij is appellant de mogelijkheid geboden om dat verzuim te herstellen door op 12 augustus 2013 om 09.30 uur voor een gesprek op het kantoor van de DWI te verschijnen. Appellant is erop gewezen dat indien hij geen of onvoldoende gevolg geeft aan deze oproep de bijstand zal worden beëindigd (lees: ingetrokken). In dit besluit is voorts het volgende opgenomen: “Bent u die dag of om die tijd verhinderd? Om een andere afspraak te maken, kunt u bellen tijdens het telefonisch spreekuur.” Tegen het opschortingsbesluit heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
Appellant is op 12 augustus 2013 wederom zonder bericht van verhindering niet verschenen. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 12 augustus 2013.
1.3.
Bij besluit van 28 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 oktober 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 7 augustus 2013 ingetrokken omdat appellant zonder bericht van verhindering niet is verschenen op het gesprek van
12 augustus 2013.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu appellant geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het opschortingsbesluit, ligt uitsluitend ter beoordeling voor of de intrekking van de bijstand met ingang van 7 augustus 2013 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden. In het kader van die beoordeling is niet in geschil dat appellant niet aan de oproep heeft voldaan om op 12 augustus 2013 op het kantoor van de DWI op gesprek te komen. Daarom resteert enkel de vraag of het niet alsnog binnen de gegeven hersteltermijn voldoen aan de oproep om op 12 augustus 2013 op gesprek te verschijnen, appellant verweten kan worden.
4.2.
Appellant heeft in dat verband aangevoerd dat hem niet kan worden verweten dat hij niet is verschenen op het gesprek op 12 augustus 2013, omdat hij daartoe als gevolg van medische behandelingen niet in staat is geweest. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant in hoger beroep diverse (medische) stukken overgelegd.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de overgelegde stukken kan, voor zover hier van belang, worden opgemaakt dat appellant op 12 augustus 2013 om 10.00 uur afspraken had voor onderzoeken in het ziekenhuis Amstelland in Amstelveen alsmede dat appellant op
12 augustus 2013 om 12.30 uur een afspraak had voor een onderzoeksgesprek bij Jellinek. Op grond van het voorgaande is duidelijk dat de aan appellant geboden herstelmogelijkheid vrijwel samenviel met afspraken voor medisch onderzoek en/of behandeling. Niet valt echter in te zien dat appellant niet in staat was een bericht van verhindering te sturen aan de DWI met opgaaf van redenen of telefonisch een andere afspraak te maken, om zodoende uitstel te verkrijgen. Op die laatste mogelijkheid was appellant in het opschortingsbesluit uitdrukkelijk gewezen. Dat appellant het verzuim niet tijdig heeft hersteld, valt hem dan ook te verwijten. Dat appellant, zoals ter zitting nog naar voren is gebracht, ten tijde van belang alleen met zijn gezondheidssituatie bezig was, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellant met ingang van 7 augustus 2013 in te trekken. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2016.
De voorzitter is niet in staat de uitspraak te ondertekenen
(getekend) A. Stuut

HD