ECLI:NL:CRVB:2016:1063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstand op basis van disbalans tussen inkomsten en uitgaven
In deze zaak gaat het om de intrekking en herziening van de bijstand van appellant, die sinds 1 augustus 2001 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de bezwaren van appellant tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. De intrekking van de bijstand vond plaats na een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij werd vastgesteld dat appellant op 25 april 2013 werkend was aangetroffen in een café. Het college concludeerde dat appellant niet-verantwoorde inkomsten had en zijn inlichtingenverplichting had geschonden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand met terugwerkende kracht.
De Raad oordeelt dat de intrekking van de bijstand niet beperkt was tot een bepaalde periode, waardoor de beoordeling de periode van 1 september 2012 tot en met 18 september 2013 beslaat. De Raad constateert dat appellant zijn inkomsten en uitgaven niet adequaat heeft verantwoord en dat er een disbalans was tussen zijn inkomsten en uitgaven. De Raad wijst erop dat appellant geen bewijs heeft geleverd voor de herkomst van de kasstortingen op zijn bankrekening en dat zijn werkzaamheden in het café als op geld waardeerbaar moeten worden aangemerkt. De Raad vernietigt het besluit van het college voor zover het de intrekking en terugvordering van bijstand vanaf 1 juli 2013 betreft, omdat het college niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld. De Raad draagt het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.