ECLI:NL:CRVB:2016:1185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 april 2016
Publicatiedatum
1 april 2016
Zaaknummer
14/6905 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als jongerenwerker werkte, was uitgevallen door lichamelijke en psychische klachten en had een aanvraag ingediend voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op deze uitkering, maar appellante was het niet eens met de vastgestelde beperkingen en de conclusie van de verzekeringsarts dat zij in staat was om bepaalde voorbeeldfuncties te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om aan de conclusies van de verzekeringsarts te twijfelen. De verzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek en eigen onderzoek van appellante geconcludeerd dat zij niet meer beperkingen heeft dan eerder vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stellingen onderbouwen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in medisch opzicht in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. De beslissing van de rechtbank om het beroep van appellante ongegrond te verklaren wordt daarmee bekrachtigd. Er zijn geen gronden voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak wordt openbaar gedaan.

Uitspraak

14/6905 WIA
Datum uitspraak: 25 maart 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 november 2014, 14/3405 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2016. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als jongerenwerker voor 30 uur per week. Op 10 november 2011 is zij uitgevallen in verband met lichamelijke en psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts appellante onderzocht en haar beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 oktober 2013. Aansluitend heeft de arbeidskundige het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd en functies geselecteerd tot het vervullen waarvan appellante in staat is geacht. Het verlies aan verdienvermogen is vastgesteld op 35,70%. In lijn daarmee heeft het Uwv bij besluit van 22 oktober 2013 vastgesteld dat voor appellante vanaf 7 november 2013 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering tot 29 juni 2015.
1.2.
Bij besluit van 22 april 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 oktober 2013 ongegrond verklaard onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 maart 2014/ 31 maart 2014 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 april 2013.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat zij zich niet kan verenigen met de aangevallen uitspraak omdat zij ten gevolge van heftige pijnklachten meer beperkt is dan vermeld in de FML. Appellante betwist dan ook de opvatting van de rechtbank dat het bestreden besluit op een voldoende deugdelijke medische grondslag berust. Verder is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat appellante concreet heeft aangevoerd waarom de geselecteerde functies niet voldoen aan de vastgestelde beperkingen.
3.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) tot een zorgvuldige beoordeling is gekomen. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft appellant onderzocht en heeft tevens kennis genomen van de beschikbare informatie van de behandelende sector over de pijnklachten van appellante. Daarbij is niet gebleken van ernstige onderliggende afwijkingen of een aandoening. Met betrekking tot de arbeidskundige beoordeling heeft het Uwv erop gewezen dat in het dossier geen specifieke arbeidskundige beroepsgronden zijn aangetroffen ten aanzien van de geselecteerde functies, die zouden zijn aangevoerd tijdens het beroep in eerste aanleg.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat er geen aanknopingspunten zijn om aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. Daartoe heeft de rechtbank met juistheid gewezen op de rapporten van de verzekeringsarts van 7 oktober 2013 en de verzekeringsarts bewaar en beroep van 24 maart 2014/ 31 maart 2014. De verzekeringsarts heeft op basis van dossieronderzoek, informatie van de behandelende sector, waaronder het verslag van neuroloog Bosboom van 30 mei 2013, en een bij appellante verricht lichamelijk en psychisch onderzoek geconcludeerd dat appellante aangewezen is op een voorspelbare werksituatie, waarbij geen sprake is van deadlines, hoog tempo en veelvuldige conflicthantering, leidinggevende taken/eindverantwoordelijkheden (dit ten gevolge van geheugenstoornis en psychische klachten) en ploegendienst. Daarnaast is zij ten gevolge van een lichte beperkte rugbeweging ongeschikt voor rugbelastend werk en vanwege gebruik van medicijnen is zij ook beperkt ten aanzien van persoonlijk risico. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, na dossierstudie, het bijwonen van de hoorzitting, het bekijken van de in bezwaar overgelegde medische gegevens van de huisarts van 21 februari 2014 en 20 maart 2014, van psychiater Sanders van 20 maart 2014 en van neuroloog Ter Meulen van 4 november 2013 en 25 maart 2014 en na eigen gericht onderzoek van appellante, het standpunt van de primaire verzekeringsarts grotendeels onderschreven. In het rapport van 24 maart 2014 heeft deze verzekeringsarts toegelicht dat geen basis bestaat om dan ernstiger geheugenbeperkingen aan te nemen. Tevens is sprake van een duidelijk depressief component naast chronische pijnklachten. De aanvullende informatie van de behandelend neuroloog maakt duidelijk dat er – in tegenstelling tot het vermoeden van de primaire verzekeringsarts en de huisarts – geen sprake is van een hernia. De op basis van pijnklachten vastgestelde fysieke beperkingen zijn derhalve aangenomen zonder onderliggend substraat, waarmee appellante in ieder geval niet tekort is gedaan. Daarnaast zijn op basis van de aanwezige psychische problematiek diverse psychische beperkingen aangenomen die ook passen bij de beschreven pathologie. In verband met het ontbreken van luchtwegproblematiek is de beperking blootstelling aan stoffen, gassen en dergelijke door deze verzekeringsarts uit de FML verwijderd en heeft hij een beperking aangenomen met betrekking tot allergie. Ten slotte heeft deze arts toegelicht dat de beperking ten aanzien van persoonlijk risico het werken op gevaarlijke plaatsen en het beroepsmatig autorijden betreft en dat bij het onderdeel mindere mate van buigen een hogere frequentie is toegestaan. Resumerend heeft appellante, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet meer beperkingen dan de primaire verzekeringsarts heeft aangenomen, alleen de FML dient wat anders te worden ingevuld en heeft die verzekeringsarts dit weergegeven in de FML van
31 maart 2014.
4.2.
In wat door appellante in hoger beroep naar voren is gebracht zijn geen aanknopingspunten gelegen te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over haar belastbaarheid. Appellante heeft haar stelling dat haar heftige pijnklachten die waarschijnlijk mede in verband staan met beknelling van zenuwen, onvoldoende in de FML zijn weergegeven verder niet met nadere medische gegevens onderbouwd. Zoals blijkt uit 4.1 heeft de behandelend neuroloog geen afwijking kunnen vaststellen en zijn desondanks beperkingen op basis van haar pijnklachten aangenomen. Voor verdergaande beperkingen bestaat geen medische grondslag.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid, zoals weergegeven in de FML van 31 maart 2014, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 april 2014 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante in medisch opzicht in staat is de geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Mede in aanmerking nemend dat in beroep en hoger beroep geen arbeidskundige gronden zijn aangevoerd, komt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2016.
(getekend) H. van Leeuwen
(getekend) N. Veenstra

RB