ECLI:NL:CRVB:2016:1233
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de Ziektewet-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 1 oktober 2010 ziek meldde vanwege psoriasis en psychische klachten. Na beëindiging van zijn dienstverband op 1 januari 2011, ontving hij een ZW-uitkering van het Uwv. De uitkering werd op verschillende momenten beëindigd, maar appellant meldde zich opnieuw ziek. Op 12 juni 2014 concludeerde een verzekeringsarts van het Uwv dat de huidafwijkingen van appellant niet ernstig genoeg waren om hem arbeidsongeschikt te verklaren. De ZW-uitkering werd per 13 juni 2014 beëindigd, wat appellant aanvocht. De rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts voldoende gemotiveerd had dat appellant op de datum van beëindiging van de uitkering niet arbeidsongeschikt was. Appellant had geen nieuwe gegevens van behandelend artsen ingebracht die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de beoordeling van de verzekeringsarts en de daaropvolgende besluiten van het Uwv juist waren en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 6 april 2016.