ECLI:NL:CRVB:2016:1234
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid van appellante
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als persoonlijk begeleidster werkte, had zich ziek gemeld op 19 maart 2013 vanwege spanningsklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat zij vanaf 19 maart 2013 niet arbeidsongeschikt was en vanaf 19 juli 2013 weer in staat was om haar werk te verrichten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde daarop haar Ziektewet-uitkering per 18 juli 2013. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond. De rechtbank bevestigde het standpunt van het Uwv, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
Tijdens de zitting op 24 februari 2016 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. Appellante voerde in hoger beroep aan dat zij op de datum in geding niet in staat was om te werken vanwege aanhoudende klachten, waaronder vermoeidheid, misselijkheid en psychische klachten. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende informatie had verzameld en dat er geen ernstige medische aandoeningen waren vastgesteld die haar arbeidsongeschiktheid konden onderbouwen. De Raad onderschreef de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.