ECLI:NL:CRVB:2016:1257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering bijstandsuitkering op basis van verblijf in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij de rechtbank het beroep van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam gegrond verklaarde voor wat betreft de intrekking van de bijstandsuitkering, maar ongegrond voor de terugvordering van teveel ontvangen bijstand. Appellanten, die sinds 1 februari 1997 bijstand ontvangen, hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij erop mochten vertrouwen dat zij langer dan vier weken in het buitenland mochten verblijven, omdat zij in het verleden toestemming hadden gekregen voor een langer verblijf. Het college had echter vastgesteld dat appellant langer dan de toegestane vier weken in het buitenland had verbleven, wat in strijd was met de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door het college die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt bij appellanten. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij het college in zijn besluit de bezwaren van appellanten ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de teveel ontvangen bijstand rechtmatig zijn.