ECLI:NL:CRVB:2016:1260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering ontheffing arbeidsverplichtingen op grond van de WWB na heronderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda ongegrond heeft verklaard. Appellant ontvangt sinds 29 januari 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en aanvullende bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 1 december 2011 is appellant ontheven van alle arbeidsverplichtingen tot 28 november 2013. Na een rechtmatigheidsonderzoek heeft het college appellant opnieuw verplichtingen opgelegd, wat leidde tot het bestreden besluit van 14 oktober 2014, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 5 april 2016 geoordeeld dat het college terecht heeft besloten om appellant geen ontheffing van de arbeidsverplichtingen te verlenen. De Raad overweegt dat de mate van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld in het kader van de WAO niet bepalend is voor de vraag of ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de WWB moet worden verleend. De Raad stelt vast dat de eerder verleende ontheffing op 28 november 2013 is geëindigd en dat het college bij het heronderzoek in maart 2014 terecht heeft beoordeeld of de arbeidsverplichtingen opnieuw aan de bijstand moesten worden verbonden.
De Raad concludeert dat het advies van A-REA, dat de basis vormde voor het besluit van het college, voldoet aan de eisen van zorgvuldigheid en dat het college niet verplicht is om een concrete invulling van de arbeidsverplichtingen op te nemen in het besluit over de ontheffing. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst de proceskostenveroordeling af.