ECLI:NL:CRVB:2016:1261

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 april 2016
Publicatiedatum
7 april 2016
Zaaknummer
15/4140 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 3 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2012 tot en met 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht verleende appellant op 2 september 2014 een langdurigheidstoeslag voor de duur van een jaar, maar wees de aanvraag voor de jaren 2012 en 2013 af. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht zou worden verleend.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had in het verleden al een langdurigheidstoeslag aangevraagd en was zich bewust van de noodzaak om deze jaarlijks aan te vragen. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn gezondheidsproblemen, zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag of het inschakelen van hulp. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4140 WWB
Datum uitspraak: 5 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank
Midden-Nederland van 21 april 2015, 15/288 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. Stronks, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2016. Appellant is niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 3 juli 2014 een aanvraag ingediend om een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2012 tot en met 2014.
1.2.
Bij besluit van 2 september 2014 heeft het college appellant met ingang van 3 juli 2014 een langdurigheidstoeslag verleend voor de duur van een jaar tot een bedrag van € 371,-. Het college heeft de aanvraag afgewezen voor de jaren 2012 en 2013.
1.3.
Bij besluit van 11 december 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 september 2014, voor zover gericht tegen de afwijzing van de aanvraag voor de jaren 2012 en 2013, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. Er doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die rechtvaardigen dat wordt afgeweken van het uitgangspunt dat geen langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht wordt verleend. Hoewel hiervoor begrip bestaat, ziet de rechtbank in de gezondheidsproblemen van appellant geen bijzondere omstandigheid als gevolg waarvan appellant niet eerder zijn aanvraag voor de jaren 2012 en 2013 had kunnen indienen. Voor zover appellant hiertoe persoonlijk niet in staat was, had hij hiervoor hulp kunnen inschakelen. Dat de budgethouder heeft nagelaten de aanvraag om langdurigheidstoeslag voor de jaren 2012 en 2013 tijdig in te dienen, komt voor risico van appellant.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 36, eerste lid, van de WWB bepaalt dat het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag verleent aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
4.2.
Met ingang van 1 juli 2013 is artikel 36 van de WWB in die zin gewijzigd dat artikel 44 van de WWB, anders dan voorheen, eveneens van toepassing is op aanvragen om een langdurigheidstoeslag.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (uitspraak van 12 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW8362) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust, zoals in 2 samengevat weergegeven, worden onderschreven. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormen geen aanleiding om in andere zin dan de rechtbank te oordelen. Hieraan wordt toegevoegd dat het college ter zitting heeft toegelicht dat appellant destijds voor de jaren 2010 en 2011 zelf een langdurigheidstoeslag heeft aangevraagd en dus wist dat deze toeslag per jaar moet worden aangevraagd en per jaar wordt verstrekt. Dat appellant vanaf 2011 een budgethouder heeft gehad, laat onverlet dat appellant zelf verantwoordelijk is gebleven om tijdig een aanvraag in te dienen of door de budgethouder te laten indienen.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) J.L. Meijer

HD