ECLI:NL:CRVB:2016:1261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht op basis van de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had op 3 juli 2014 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag op grond van artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB) voor de jaren 2012 tot en met 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht verleende appellant op 2 september 2014 een langdurigheidstoeslag voor de duur van een jaar, maar wees de aanvraag voor de jaren 2012 en 2013 af. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd door het college ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarbij werd overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat de langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht zou worden verleend.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had in het verleden al een langdurigheidstoeslag aangevraagd en was zich bewust van de noodzaak om deze jaarlijks aan te vragen. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn gezondheidsproblemen, zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag of het inschakelen van hulp. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.