ECLI:NL:CRVB:2016:1309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
14/3018 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de buiten behandelingstelling van een bijstandsaanvraag wegens het niet aanleveren van gevraagde gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had op 4 maart 2013 bij het college van burgemeester en wethouders van Hengelo een aanvraag voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Tijdens een intakegesprek op 4 april 2013 werd appellant gevraagd om bepaalde gegevens mee te nemen, waaronder bankafschriften. Appellant heeft echter niet alle gevraagde gegevens aangeleverd, wat leidde tot een hersteltermijn tot 15 april 2013. Omdat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig aanleverde, heeft het college de aanvraag op 2 mei 2013 buiten behandeling gesteld, wat later werd bevestigd in een bestreden besluit op 1 oktober 2013.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij niet in staat was om de gevraagde gegevens te overleggen, maar de Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over de benodigde informatie kon beschikken. De Raad benadrukte dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat de gevraagde bankafschriften essentieel waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/3018 WWB
Datum uitspraak: 12 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 april 2014, 13/3012 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hengelo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/3016 WWB, 14/6260 WWB en 15/1832 WWB, plaatsgevonden op 1 maart 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Kaya. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.P. Hageman. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 4 maart 2013 bij het college gemeld voor het aanvragen van bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand.
1.2.
Bij brief van 25 maart 2013 heeft het college appellant uitgenodigd voor een intakegesprek op 4 april 2013. Daarbij is appellant gevraagd bepaalde gegevens mee te nemen. Op 4 april 2013 is appellant op het intakegesprek verschenen en heeft hij een aanvraag om bijstand ingediend. Omdat appellant hierbij niet alle gevraagde gegevens had meegenomen, waaronder de laatste drie afschriften van zijn bank-, giro- en/of spaarrekening, is hem bij brief van 8 april 2013 een hersteltermijn geboden tot en met 15 april 2013. Daarbij is appellant erop gewezen dat indien hij de gevraagde gegevens niet of niet volledig op 15 april 2013 aanlevert, zijn aanvraag buiten behandeling wordt gelaten. Appellant heeft de gevraagde gegevens niet voor of op voornoemde datum aangeleverd.
1.3.
Bij besluit van 2 mei 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 oktober 2013
(bestreden besluit), heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de geboden termijn heeft verstrekt. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag. Pas op 16 april 2013 heeft appellant enkele van de gevraagde gegevens overgelegd, maar geen afschriften van op zijn naam staande bankrekeningen. Dit valt appellant volgens het college aan te rekenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2.
Niet in geschil is dat de door het college gevraagde bankafschriften nodig waren voor een goede beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft de gevraagde bankafschriften niet overgelegd. Niet is gebleken dat appellant de door het college gevraagde gegevens niet binnen de geboden hersteltermijn kon overleggen. Indien appellant meer tijd nodig had voor het overleggen van de gegevens, had het op zijn weg gelegen om verlenging van de termijn te vragen. Appellant heeft een dergelijk verzoek echter niet gedaan.
4.3.
Appellant heeft nog aangevoerd dat hij op 15 april 2013 zijn Digipas had meegenomen, zodat de bankafschriften online konden worden ingezien. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat uit de gedingstukken niet is gebleken, of anderszins is onderbouwd, dat appellant op
15 april 2013 heeft aangeboden met behulp van zijn Digipas zijn bankafschriften in te zien.
4.4.
Dat appellant, zoals hij ter zitting heeft gesteld, door blokkering van zijn bankrekening niet beschikte over een mogelijkheid om bankafschriften via internet te verkrijgen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Dat hij kosten diende te maken ter verkrijging van de gevraagde bankafschriften is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet worden gelaten.
4.5.
Overigens kan er niet aan worden voorbijgezien dat uit nader onderzoek van het college is gebleken dat appellant naast de bij het college bekende bankrekening sinds 19 oktober 2011 tevens beschikte over ING-bankrekening [bankrekeningnummer]. Daarvan heeft appellant bij het college echter geen melding gemaakt en evenmin afschriften van deze bankrekening overgelegd.
4.6.
Gelet op het voorgaande was het college dan ook bevoegd de aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 april 2016.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) M.S. Spek

HD