ECLI:NL:CRVB:2016:1382
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van een horecamedewerker na ziekmelding met psychische en neurologische klachten
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die als horecamedewerker werkzaam was. Appellant meldde zich op 28 oktober 2013 ziek met psychische en neurologische klachten, terwijl hij op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving. De verzekeringsarts oordeelde dat appellant per 19 maart 2014 geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. Het Uwv bevestigde dit oordeel en beëindigde de uitkering. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat hij door zijn klachten niet in staat was om zijn werkzaamheden te verrichten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellant met zijn klachten in staat was om zijn functie als horecamedewerker uit te oefenen. De Raad volgde de verzekeringsarts in diens conclusie dat er onvoldoende medische gronden waren om appellant ongeschikt te achten voor zijn werkzaamheden. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.