ECLI:NL:CRVB:2016:1430
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking WGA-vervolguitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als chauffeur werkte, had een WGA-vervolguitkering aangevraagd na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek door het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 1 februari 2013 recht had op deze uitkering, maar later, op 24 september 2013, werd deze ingetrokken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de medische gegevens van de appellant bestudeerd en de beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend hebben aangetoond dat de appellant per 1 februari 2013 niet meer beperkingen had dan in de FML zijn vastgelegd. De Raad bevestigt deze conclusie en stelt vast dat de informatie die de appellant in hoger beroep heeft overgelegd, niet leidt tot een ander oordeel. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de Raad vastgesteld dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor de appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.