ECLI:NL:CRVB:2016:1430

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
14/4944 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking WGA-vervolguitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die als chauffeur werkte, had een WGA-vervolguitkering aangevraagd na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek door het Uwv. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 1 februari 2013 recht had op deze uitkering, maar later, op 24 september 2013, werd deze ingetrokken. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze intrekking ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsartsen hebben de medische gegevens van de appellant bestudeerd en de beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen inzichtelijk en overtuigend hebben aangetoond dat de appellant per 1 februari 2013 niet meer beperkingen had dan in de FML zijn vastgelegd. De Raad bevestigt deze conclusie en stelt vast dat de informatie die de appellant in hoger beroep heeft overgelegd, niet leidt tot een ander oordeel. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek.

Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, heeft de Raad vastgesteld dat de arbeidsdeskundige voldoende heeft toegelicht dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch geschikt zijn voor de appellant. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4944 WIA
Datum uitspraak: 19 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 juli 2014, 13/4902 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als chauffeur voor 40 uur per week. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 maart 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 februari 2013 recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 39,47%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 maart 2013 is bij besluit van 23 juli 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv een rapport van 6 juni 2013 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van
21 juni 2013 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag gelegd. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant met ingang van 1 februari 2013 beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, zoals vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 februari 2013. Met inachtneming van die beperkingen was appellant op 1 februari 2013 geschikt voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid nader vastgesteld op 25,16%. De WGA-vervolguitkering is met ingang van 24 september 2013 ingetrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt op juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen van het Uwv hebben inzichtelijk en overtuigend uiteengezet dat appellant per 1 februari 2013 niet meer beperkingen heeft dan in de FML van 4 februari 2013 zijn vastgelegd. Uit de door appellant overgelegde brief van 7 maart 2014 van een revalidatiearts blijkt niet dat appellants beperkingen in de FML van 4 februari 2014 onjuist zijn vastgelegd. Het bestreden besluit berust volgens de rechtbank op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat het Uwv zijn mate van arbeidsongeschiktheid te laag heeft vastgesteld. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij veel belemmeringen ondervindt als gevolg van rug- en longklachten. Ter onderbouwing van zijn beroepsgronden heeft hij een groot aantal stukken overgelegd, waaronder medische gegevens.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.1.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zorgvuldig en juist is verricht. De verzekeringsartsen hebben het dossier bestudeerd. Appellant is op het spreekuur van de verzekeringsarts gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de hoorzitting bijgewoond. Er is geen grond voor het oordeel dat appellants beperkingen niet juist zijn vastgelegd in de FML van 4 februari 2013. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 6 juni 2013 en 8 mei 2014 op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat de beperkingen die in de FML zijn vastgelegd, terug te voeren zijn op de rug- en longklachten van appellant. Uit de beschikbare medische informatie van 23 april 2013 van de huisarts, van 28 juni 2013 van de behandelend longarts en van 7 maart 2014 van een revalidatiearts blijkt evenmin dat appellants beperkingen niet juist zijn vastgelegd in de FML van 4 februari 2013.
4.1.2.
De informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd leidt niet tot een ander oordeel. Die informatie heeft ofwel geen betrekking op de data in geding, 1 februari 2013 en 24 september 2013, of is te algemeen van aard of bevat gegevens die al bekend waren bij het Uwv en zijn meegewogen bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. In het voorgaande ligt besloten dat de Raad geen aanleiding ziet een deskundige te benoemen voor nader onderzoek.
4.2.
Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt als volgt overwogen. Door appellant zijn geen arbeidskundige gronden aangevoerd. Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 februari 2013 heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 21 juni 2013 voldoende verifieerbaar en inzichtelijk toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Er bestaat geen aanleiding de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. In het bestreden besluit heeft het Uwv op goede gronden de WGA-vervolguitkering met ingang van 24 september 2013 ingetrokken.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van
L.L. van den IJssel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L.L. van den IJssel

AP