ECLI:NL:CRVB:2016:1444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 april 2016
Publicatiedatum
21 april 2016
Zaaknummer
15/1673 WSW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J. Kraan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening na zorgvuldige medische en arbeidskundige onderzoeken

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die haar beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. De zaak betreft een aanvraag voor een indicatie op grond van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw), die door het Uwv was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldige medische en arbeidskundige onderzoeken had uitgevoerd en dat de conclusie dat appellante niet tot de doelgroep van de Wsw behoort, gerechtvaardigd was. Appellante stelde dat haar klachten en beperkingen groter zijn dan door het Uwv aangenomen en dat het onderzoek onzorgvuldig was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de door het Uwv geconstateerde aanpassingen in de werkomgeving niet zo ingrijpend of kostbaar zijn dat deze niet van een reguliere werkgever verlangd kunnen worden. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om arbeid te verrichten in een normale arbeidsomgeving, mits de noodzakelijke aanpassingen worden getroffen. De informatie van de huisarts die appellante in hoger beroep overlegde, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien deze informatie al bekend was en was meegenomen in de eerdere oordeelsvorming. De uitspraak werd gedaan door K.J. Kraan, met M.S. Spek als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 april 2016.

Uitspraak

15/1673 WSW
Datum uitspraak: 21 april 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
27 januari 2015, 14/2766 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.I. Olivier hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Olivier. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
L. den Hartog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 1 januari 2015 is de Invoeringswet Participatiewet in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen aangebracht in onder meer de Wet sociale werkvoorziening (Wsw). Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing zoals dat gold vóór
1 januari 2015.
2.1.
Op 28 november 2013 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een indicatie op grond van de Wsw. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft een arts onderzoek verricht naar de medische beperkingen van appellante en hierover op 24 januari 2014 een rapport uitgebracht. Daarnaast heeft een werkcoach van het Uwv onderzoek verricht naar de beperkingen van appellante om arbeid te verrichten en hierover op 7 februari 2014 gerapporteerd.
2.2.
Bij besluit van 7 februari 2014 heeft het Uwv afwijzend beslist op de aanvraag op de grond dat appellante niet tot de doelgroep van de Wsw behoort. De belangrijkste aanpassingen die appellante nodig heeft om met haar beperkingen te kunnen werken zijn dat appellante is aangewezen op fysiek licht werk, waarbij de rechterarm wat ontzien wordt, op vaste, bekende werkwijzen, met duidelijke instructies en op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door activiteiten van anderen. Verder is zij aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, op werk zonder verhoogd persoonlijk risico en in een veilige, rustige omgeving, onder begeleiding, waarbij die begeleiding acuut beschikbaar moet zijn (vanwege voorkomende duizeligheid). De noodzakelijke aanpassingen kunnen regulier, zonder inzet van Wsw-subsidie, worden gerealiseerd.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv rapporten opgesteld. Beiden hebben geconcludeerd dat geen aanleiding bestaat om af te wijken van de in het besluit van
7 februari 2014 neergelegde conclusies. Op grond hiervan heeft het Uwv bij besluit van
8 juli 2014 (bestreden besluit), het bezwaar tegen het besluit van 7 februari 2014 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat haar klachten en beperkingen groter zijn dan door het Uwv is aangenomen en dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest. In verband met haar borderline persoonlijkheidsstoornis, het gevaar van suicide en automutilatie en de duizeligheidsklachten heeft appellante continue leiding nodig die een reguliere werkgever haar niet kan bieden. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van haar huisarts van 12 april 2015 en een overzicht van episoden overgelegd.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan de besluitvorming van het Uwv zorgvuldige medische en arbeidskundige onderzoeken ten grondslag liggen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de in hoger beroep opgestelde rapportage van
6 mei 2015 gemotiveerd toegelicht dat begeleiding die acuut aanwezig moet zijn niet hetzelfde is als het werk altijd samen met en onder continue leiding van een ervaren empatische collega doen en voortdurend terug kunnen vallen op deze collega. De noodzaak voor begeleiding is bij appellante in feite tweeledig (niet cumulatief). Wegens haar borderline problematiek moet appellante bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij verandering van werkzaamheden bijvoorbeeld heeft zij meer instructie nodig dan een collega. Een vast aanspreekpunt is daarbij belangrijk voor appellante. Daarnaast moet appellante haar werkzaamheden tijdelijk kunnen onderbreken in geval van duizeligheid en op dat moment is ook acuut, kortdurend actie van een collega of leidinggevende nodig. Buiten deze acute momenten kan appellante (eenvoudige) handelingen zelf uitvoeren. Zolang het werk volgens het vaste patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. Dit is geen begeleidingsniveau zoals beschreven door appellante, aldus de verzekeringsarts. Het Uwv heeft daarom mogen afgaan op de conclusies van de onderzoeksrapporten en heeft op basis daarvan het standpunt mogen innemen dat appellante, ten tijde van belang, met haar beperkingen geacht moet worden arbeid in een normale arbeidsomgeving te kunnen verrichten. Niet is gebleken dat de door het Uwv noodzakelijk geachte aanpassingen om dergelijke arbeid te kunnen verrichten zo kostbaar of ingrijpend zijn dat deze in redelijkheid niet van een werkgever in het vrije bedrijf te verlangen zijn.
5.2.
De in hoger beroep door appellante overgelegde informatie van de huisarts leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een aanvullende rapportage van 1 december 2015 toegelicht dat de medische problematiek die door de huisarts wordt beschreven, bekend is en is betrokken bij de oordeelsvorming. De informatie van de huisarts is daarom geen reden om appellante meer beperkt te achten, aldus de verzekeringsarts.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2016.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) M.S. Spek

HD