ECLI:NL:CRVB:2016:149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
14/3555 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 juli 2013, waarin het Uwv had vastgesteld dat betrokkene, werkzaam als operator, geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift niet voor het einde van de bezwaartermijn ter post was bezorgd en dat er geen aanleiding was om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Appellante ging in hoger beroep en stelde dat het Uwv het bezwaar in behandeling had genomen, ondanks dat het bezwaarschrift één dag te laat was binnengekomen. Tijdens de zitting werd toegelicht dat appellante zich had vergist in de datum en dacht dat zij nog bezwaar kon maken. De Raad bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar vergissing, niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen grond was voor het oordeel dat zij in verzuim was geweest.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/3555 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 mei 2014, 13/7166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2015. Namens appellante is verschenen [naam] . Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 8 november 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene [betrokkene] , werkzaam als operator bij appellante, geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij vanaf 12 oktober 2011 in staat wordt geacht zijn eigen werk te verrichten. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Op 8 april 2013 heeft betrokkene zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met ingang van 11 mei 2012.
1.3.
Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, vastgesteld dat voor betrokkene recht is ontstaan op een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij met ingang van 11 mei 2012 100% arbeidsongeschikt was. In de rechtsmiddelenclausule in dit besluit is vermeld: als u het niet eens bent met onze beslissing kunt u vóór 16 augustus 2013 een bezwaarschrift indienen. Bij brief van eveneens 4 juli 2013 heeft het Uwv een afschrift van dit besluit naar appellante gestuurd.
1.4.
Bij brief, gedateerd 16 augustus 2013, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 juli 2013. Dit bezwaar is op 19 augustus 2013 door het Uwv ontvangen.
1.5.
Bij besluit van 22 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 4 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. Het bezwaarschrift is niet voor het einde van de bezwaartermijn ter post bezorgd. Verder heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
3.1. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij stelt dat het Uwv het bezwaar in behandeling heeft genomen, ondanks het feit dat het bezwaarschrift, naar ook door het Uwv was onderkend, één dag te laat was binnengekomen. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellante toegelicht dat zij zich heeft vergist in de datum en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij op 16 augustus 2013 nog bezwaar kon maken.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het bezwaar terecht ambtshalve getoetst. Voorts heeft de rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat appellante het bezwaarschrift van 16 augustus 2013 na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend en dat er geen aanleiding is de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
4.2.
In wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is evenmin grond gelegen voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het besluit van
4 juli 2013 vermeld staat dat vóór 16 augustus 2013 een bezwaarschrift kan worden ingediend. Overigens blijkt uit de door het Uwv overgelegde contacthistorie dat de gemachtigde van appellante op 14 augustus 2013, in verband met vragen naar aanleiding van de beslissing, contact heeft gehad met het Klanten Contact Centrum van het Uwv. Hieruit volgt dat het besluit in ieder geval op 14 augustus 2013 bekend was en dat appellante kennis heeft kunnen nemen van de inhoud hiervan. Op dat moment had appellante, zo nodig pro forma, nog tijdig bezwaar kunnen maken dat de gemachtigde zich vergist heeft in de datum baat appellante niet. In het wettelijk systeem van de Awb ligt verankerd dat bezwaar dient te worden gemaakt door middel van tijdige indiening van een bezwaarschrift. Daaraan heeft het hier ontbroken.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) W. de Braal
GdJ