ECLI:NL:CRVB:2016:155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- G. van Zeben-de Vries
- L. Koper
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Appellant had zich per 22 augustus 2013 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) trok zijn uitkering in op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Den Haag oordeelde dat het besluit van het Uwv zorgvuldig was genomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die aan de schatting ten grondslag lag. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de geduide functies ongeschikt voor hem waren.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgebreid en zorgvuldig was. De door appellant ingebrachte informatie van zijn behandelaars was in de afweging betrokken, maar er was geen nieuwe medische informatie die de stelling van appellant kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de geduide functies te vervullen, ook al had hij aangegeven dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om interne opleidingen te volgen. De Raad wees erop dat appellant in het verleden vakgerichte opleidingen had gevolgd en zijn rijbewijs in Nederland had behaald, wat erop wijst dat hij in staat geacht moest worden om interne opleidingen te volgen.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en L. Koper als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.