ECLI:NL:CRVB:2016:155

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 januari 2016
Publicatiedatum
15 januari 2016
Zaaknummer
14/6278 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.W. Schuttel
  • G. van Zeben-de Vries
  • L. Koper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontving. Appellant had zich per 22 augustus 2013 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) trok zijn uitkering in op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Den Haag oordeelde dat het besluit van het Uwv zorgvuldig was genomen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die aan de schatting ten grondslag lag. Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat de geduide functies ongeschikt voor hem waren.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgebreid en zorgvuldig was. De door appellant ingebrachte informatie van zijn behandelaars was in de afweging betrokken, maar er was geen nieuwe medische informatie die de stelling van appellant kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat appellant in staat was om de geduide functies te vervullen, ook al had hij aangegeven dat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om interne opleidingen te volgen. De Raad wees erop dat appellant in het verleden vakgerichte opleidingen had gevolgd en zijn rijbewijs in Nederland had behaald, wat erop wijst dat hij in staat geacht moest worden om interne opleidingen te volgen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.W. Schuttel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en L. Koper als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 15 januari 2016.

Uitspraak

14/6278 WIA
Datum uitspraak: 15 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
2 oktober 2014, 14/4673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingestuurd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Es en T. Cetinkaya als tolk. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft gewerkt als tuinbouwmedewerker. Aan hem is per 13 mei 2013 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), welke uitkering per 16 september 2013 is omgezet in een WGA-vervolguitkering. Appellant heeft zich per 22 augustus 2013 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv, bij besluit van 25 november 2013, de uitkering van appellant ingetrokken per 25 januari 2014, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% bedroeg. Omdat appellant op
10 januari 2014 een operatie aan zijn rechterknie heeft ondergaan, waardoor zijn beperkingen enige tijd waren toegenomen, is bij beslissing op bezwaar van 29 april 2014 (bestreden besluit) de datum van beëindiging gewijzigd in 4 juni 2014.
2. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Er bestaat voor de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
3. In hoger beroep stelt appellant opnieuw dat zijn mogelijkheden zijn overschat en dat hij meer fysieke en psychische beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen. De geduide functies zijn dan ook ongeschikt voor appellant.
4.1.
Appellant kan hierin niet gevolgd worden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende uitgebreid en voldoende zorgvuldig is geweest. De door appellant ingebrachte informatie van zijn behandelaars is in de afweging betrokken, evenals de door de verzekeringsartsen opgevraagde informatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat deze informatie heeft geleid tot het aannemen van extra beperkingen rondom en wegens de knieoperatie, maar dat voor de datum in geding geen aanleiding bestaat meer of andere beperkingen aan te nemen. In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanknopingspunten biedt voor het standpunt van appellant dat hij niet in staat is arbeid te verrichten. De ingezonden brief van de behandelend psychiater van 2 maart 2015 is wat betreft de diagnose en nadere bevindingen niet anders dan de brief van 18 juni 2014, die zich in het dossier bevindt en door de verzekeringsartsen bij de beoordeling is betrokken.
4.2.
Ook wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.3.
Tot slot kan niet gezegd worden dat appellant de geduide functies niet kan vervullen wegens de noodzakelijke interne opleidingen. Hoewel appellant stelt de Nederlandse taal onvoldoende te beheersen om een opleiding te volgen, blijkt uit het dossier dat hij in ieder geval in zijn vorige functies ook vakgerichte opleidingen en cursussen heeft gevolgd. Ook heeft appellant in Nederland zijn rijbewijs gehaald. Hieruit volgt dat appellant in staat geacht moet worden interne opleidingen te volgen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2016.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) N. van Rooijen

NK