In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Thailand woont en eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), maar dit was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in een latere beslissing, op 24 oktober 2013, heeft besloten om appellant met terugwerkende kracht een tegemoetkoming Wtcg toe te kennen, maar appellant was van mening dat de toegekende bedragen te laag waren. De Raad heeft overwogen dat de door het Uwv uitbetaalde bedragen overeenkomen met de wettelijke bepalingen en dat er geen ruimte is voor de door appellant gewenste hogere vergoeding.
De Raad heeft het besluit van 29 februari 2012, waarin de aanvraag van appellant werd afgewezen, vernietigd en het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2013 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 992,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.