ECLI:NL:CRVB:2016:1641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
4 mei 2016
Zaaknummer
13/1303 WTCG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de weigering van tegemoetkoming Wtcg aan appellant woonachtig in Thailand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 mei 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in Thailand woont en eerder een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Appellant had een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg), maar dit was eerder door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant ongegrond verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in een latere beslissing, op 24 oktober 2013, heeft besloten om appellant met terugwerkende kracht een tegemoetkoming Wtcg toe te kennen, maar appellant was van mening dat de toegekende bedragen te laag waren. De Raad heeft overwogen dat de door het Uwv uitbetaalde bedragen overeenkomen met de wettelijke bepalingen en dat er geen ruimte is voor de door appellant gewenste hogere vergoeding.

De Raad heeft het besluit van 29 februari 2012, waarin de aanvraag van appellant werd afgewezen, vernietigd en het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2013 ongegrond verklaard. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 992,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/1303 WTCG en 16/1963 WTCG
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 februari 2013, 12/1790 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Thailand (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nog nadere stukken in het geding gebracht. Het Uwv heeft een nieuwe beslissing op bezwaar van 24 oktober 2013 aan de Raad toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Appellant is daarbij niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant was per 5 maart 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant ontving vanaf 2009 ook een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (tegemoetkoming Wtcg). Vanaf 19 november 2009 woont appellant met behoud van zijn WAO-uitkering in Thailand.
1.2.
Bij besluit van 1 december 2011 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming Wtcg. Bij beslissing op bezwaar van 29 februari 2012 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat appellant over het jaar 2011 geen recht heeft op een tegemoetkoming Wtcg omdat hij in Thailand woont en niet verzekerd is voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
Bij brief van 7 november 2013 heeft het Uwv aan de Raad meegedeeld dat door veranderde wetgeving aan appellant bij besluit van 24 oktober 2013 met terugwerkende kracht vanaf 2011 een tegemoetkoming Wtcg met wettelijke rente wordt betaald. De tegemoetkoming bedraagt over 2011 € 336,-, over 2012 € 342,-, en over 2013 € 342,-. Voorts is bij besluit van 20 september 2014 aan appellant meegedeeld dat zijn tegemoetkoming Wtcg over 2014 € 252,- bedraagt.
3.2.
Appellant heeft in reactie op deze besluiten van het Uwv gesteld dat de toegekende bedragen te laag zijn, omdat naar zijn mening de jaarlijks te betalen bedragen € 350,- zouden moeten zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv het besluit van 29 februari 2012 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten.
4.2.
Het besluit van 24 oktober 2013 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, mede in de beoordeling betrokken omdat appellant zich met de inhoud van dit besluit niet kan verenigen. Betreffende dit besluit wordt het volgende overwogen. Ingevolge artikel 4 van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming voor niet
AWBZ-verzekerde arbeidsongeschikten heeft de rechthebbende op een tegemoetkoming Wtcg recht op een tegemoetkoming per kalenderjaar ter hoogte van het bedrag, genoemd in artikel 4, tweede lid, van het Besluit tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. De Raad stelt vast dat de door het Uwv uitbetaalde bedragen overeenkomen met de hoogte van de jaarlijkse tegemoetkoming Wtcg zoals die in deze dwingendrechtelijke bepaling in de verschillende jaren is vastgelegd. Voor de door appellant gewenste hogere vergoeding van
€ 350,- zoals bijvoorbeeld voor het jaar 2010 was vastgesteld, bestaat dan ook geen ruimte.
4.3.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 volgt dat het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2013 ongegrond moet worden verklaard.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor in beroep verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 992,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 29 februari 2012 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2013 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 992,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R. van Ravenstein

AP