ECLI:NL:CRVB:2016:1657
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot bijstandsverlening
In deze zaak heeft verzoekster, die sinds 1 augustus 2010 bijstand ontvangt op basis van de IOAW, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder de bijstandsverlaging van verzoekster goedgekeurd, die was doorgevoerd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op basis van de kostendelersnorm. Verzoekster en haar zus, die ook een uitkering ontvangt, wonen samen op een adres, wat aanleiding gaf tot de verlaging van de bijstand.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft op 3 mei 2016 uitspraak gedaan op het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening. Verzoekster stelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, omdat haar bijstand was ingetrokken en zij geen inkomen had. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster niet ter zitting was verschenen om haar standpunt nader toe te lichten en dat zij geen bewijs had geleverd van haar financiële noodsituatie. Bovendien had zij in de periode na de intrekking van de bijstand meerdere aanvragen gedaan, die waren afgewezen of buiten behandeling gesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek af.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van spoedeisend belang bij verzoeken om voorlopige voorzieningen in het bestuursrecht, vooral in sociale zekerheidszaken.