ECLI:NL:CRVB:2016:1677

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
15-1314 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de rechtbank het beroep van de erven van betrokkene tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Betrokkene, die als banketbakker werkte, is op 28 december 2010 uitgevallen door heupklachten na een val. Hij heeft op 28 september 2012 een WIA-uitkering aangevraagd, maar het Uwv heeft vastgesteld dat hij geen recht heeft op deze uitkering omdat hij in staat wordt geacht meer dan 65% van zijn oude loon te verdienen. Dit besluit is in bezwaar bevestigd, waarbij ook andere aandoeningen zoals COPD en obesitas zijn meegenomen in de beoordeling.

In hoger beroep heeft de erven van betrokkene aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Er is geen nieuwe medische onderbouwing ingediend die twijfels oproept aan de juistheid van de medische beoordeling. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig onderschreven en geconcludeerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd ook met de aanvullende beperking kunnen worden gehandhaafd. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1314 WIA
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
29 januari 2015, 13/3623 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) te [woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. drs. A.H.J. de Kort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. drs. De Kort heeft de Raad bericht dat betrokkene is overleden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Mr. drs. De Kort is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, laatstelijk werkzaam als banketbakker, is op 28 december 2010 uitgevallen met heupklachten na een val. Op 28 september 2012 heeft hij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 14 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat betrokkene met ingang van 25 december 2012 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij in staat wordt geacht meer dan 65% te verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Omdat in bezwaar werd vastgesteld dat betrokkene naast de heupproblematiek ook andere aandoeningen, namelijk COPD en obesitas, heeft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat betrokkene ongewijzigd blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 35%. Bij besluit van 3 juni 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 14 november 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich verenigen met de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep heeft betrokkene herhaald dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Betrokkene heeft gewezen op informatie van radiodiagnost N.C. Veltman en van orthopedisch chirurg dr. L.P.A. Bom. Verder is betrokkene van mening dat hij de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan verrichten omdat hierin dagelijks ongeveer een uur knielen en hurken voorkomt. Gezien zijn postuur en de pijnklachten acht betrokkene zich hiertoe niet in staat.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is bij rapport van 29 juli 2013 nog een aanvullende beperking aangenomen voor (al dan niet beroepsmatig) auto-, bus- en vrachtwagen rijden in verband met tijdens de beroepsprocedure overgelegde medische informatie. Dit heeft niet geleid tot wijziging van de besluitvorming omdat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd ook met deze aanvullende beperking kunnen worden gehandhaafd.
4.2.
In hoger beroep is geen nieuwe medische onderbouwing ingediend die twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen. Gelet hierop slaagt het hoger beroep, voor zover het is gericht tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, niet.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de geschiktheid van de voorgehouden functies afdoende is gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van
31 juli 2013.
4.4.
Gelet op overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van
L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO