ECLI:NL:CRVB:2016:1684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2016
Publicatiedatum
10 mei 2016
Zaaknummer
15-1392 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op uitkering op basis van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 7 mei 2012 uitgevallen is voor zijn werk als postbezorger door hoofdpijn en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies, en stelde vast dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beslissing van het Uwv om geen recht op uitkering toe te kennen.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ingediende informatie van de behandelend psychiater geen aanleiding gaf om het medisch oordeel van het Uwv te wijzigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De uitspraak werd gedaan door G. van Zeben-de Vries, met L.H.J. van Haarlem als griffier, en vond plaats op 4 mei 2016. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1392 WIA
Datum uitspraak: 4 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
23 januari 2015, 14/2845 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Birrou, advocaat, hoger beroep ingesteld en informatie van de behandelend psychiater ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en, met een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op de brief van de psychiater gereageerd.
Bij brief van 24 maart 2016 heeft mr. Birrou een advies van de bedrijfsarts van
21 januari 2016 en een stuk van Westrom Trajecten aan de Raad gestuurd. Voorts heeft
mr. Birrou te kennen gegeven dat noch appellant, noch hijzelf bij de zitting aanwezig zal zijn.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2016. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich met bericht niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 7 mei 2012 ten gevolge van hoofdpijn en psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als postbezorger. Naar aanleiding van een in januari 2014 ingediende aanvraag heeft vervolgens een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er sprake is van een depressieve episode die gepaard gaat met hoofdpijn. Rekening houdend met de uit deze klachten voortvloeiende beperkingen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren, heeft de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Daarna is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt is voor een aantal andere functies, waarna is vastgesteld dat er geen verlies aan verdiencapaciteit is.
1.2.
Bij besluit van 20 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij met ingang van 5 mei 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 8 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, op basis van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het bezwaar tegen het besluit van 20 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsartsen, die op de hoogte waren van appellants klachten, niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder inzending van een brief van de behandelend psychiater G.L.M. Smals van 3 juni 2015, herhaald dat zijn beperkingen zijn onderschat en daarom de aan hem geduide functies niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een reactie ingezonden van de verzekeringsarts bezwaar en beroep waarin is vermeld dat de ingebrachte informatie van de psychiater geen aanleiding geeft het medisch oordeel te wijzigen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een zorgvuldig oordeel te komen. De in hoger beroep ingediende informatie van psychiater Smals geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv, omdat hierin alleen een beschrijving van appellants klachten is gegeven. Deze klachten waren bekend bij de verzekeringsartsen en zijn in de beoordeling betrokken. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het schrijven van de psychiater geen aanleiding geeft om de visie over de belastbaarheid bij te stellen, wordt dan ook onderschreven. De op 24 maart 2016 ingediende informatie van de bedrijfsarts geeft evenmin aanleiding tot twijfel, nu dit stuk geen gegevens bevat met betrekking tot de medische situatie van appellant op de in geding zijnde datum van 5 mei 2014.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, wordt het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant onderschreven. In hoger beroep zijn geen gronden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat appellant niet tot het vervullen van die functies in staat kan worden geacht.
4.3.
Gelet op 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet en zal de aangevallen uitspraak bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

MO