ECLI:NL:CRVB:2016:1684
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op uitkering op basis van de Wet WIA
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard. Appellant, die sinds 7 mei 2012 uitgevallen is voor zijn werk als postbezorger door hoofdpijn en psychische klachten, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts concludeerde dat appellant niet geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies, en stelde vast dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beslissing van het Uwv om geen recht op uitkering toe te kennen.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van appellant adequaat hadden beoordeeld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ingediende informatie van de behandelend psychiater geen aanleiding gaf om het medisch oordeel van het Uwv te wijzigen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.
De uitspraak werd gedaan door G. van Zeben-de Vries, met L.H.J. van Haarlem als griffier, en vond plaats op 4 mei 2016. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.