ECLI:NL:CRVB:2016:176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/5918 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting wegens voorzienbaarheid verhuizing

Op 19 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Appellante, die sinds 15 april 2013 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting na haar verhuizing op 1 november 2013. Het college heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten niet voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden, aangezien de verhuizing voorzienbaar was. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar verhuizing niet voorzienbaar was, omdat haar ouders in het voorjaar van 2013 te horen kregen dat zij moesten verhuizen vanwege de sloop van hun woning. Appellante stelde dat zij niet mee kon verhuizen naar de nieuwe woning van haar ouders, wat haar dwong om plotseling naar een ander adres te verhuizen. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante had kunnen voorzien dat zij op een zeker moment het ouderlijk huis zou verlaten en dat zij voor de daarmee samenhangende kosten had kunnen reserveren.

De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en bevestigd dat er geen bijzondere medische of sociale redenen waren die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maakten. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/5918 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 september 2014, 14/1641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Namens appellante is verschenen mr. Willering. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 15 april 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante was ten tijde van de toekenning van bijstand woonachtig bij haar ouders.
1.2.
Op 1 november 2013 is appellante vanuit het ouderlijk huis verhuisd naar een zelfstandige woning. Op 10 december 2013 heeft appellante in verband met die verhuizing bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting.
1.3.
Bij besluit van 7 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2014 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan, omdat de verhuizing van appellante voorzienbaar was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 35, eerste lid, van de WWB bepaalt, voor zover hier van belang, dat de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand, voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
De gevraagde kosten van woninginrichting moeten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit een inkomen op bijstandsniveau, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
In paragraaf 9.5.9 van de door het college gehanteerde werkvoorschriften van de gemeente Amsterdam - samengevat en voor zover van belang - is bepaald dat de kosten voor een verhuizing en woninginrichting niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De wens om te verhuizen is geen bijzondere omstandigheid. Verhuizingen zijn voorzienbaar en voor de kosten die met een verhuizing en inrichting samenhangen zal dan ook vooraf gereserveerd moeten worden. Alleen in bijzondere situaties, waarbij sprake is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken, terwijl er geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is, kan bijstand voor deze kosten worden verstrekt. Dit gedeelte van de werkvoorschriften is als een nadere uitwerking van het begrip bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB aan te merken indien het gaat om bijzondere omstandigheden voor kosten die verband houden met een verhuizing en woninginrichting.
4.4.
Tussen partijen is uitsluitend in geschil of sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten. Appellante heeft in dit verband aangevoerd dat haar verhuizing niet voorzienbaar was. Haar ouders hebben in het voorjaar van 2013 te horen gekregen dat zij moesten verhuizen in verband met de (voorgenomen) sloop van hun woning. Appellante kreeg vervolgens te horen dat zij niet mee mocht verhuizen naar de nieuwe woning van haar ouders aangezien daar voor haar geen ruimte was, waardoor appellante werd gedwongen om plotseling naar een ander adres te verhuizen.
4.5.
In de door appellante aangevoerde omstandigheden heeft het college terecht geen aanleiding gezien om bijzondere bijstand te verstrekken voor de kosten van woninginrichting. Niet gebleken is van bijzondere medische of sociale redenen die een plotselinge verhuizing noodzakelijk maken. Appellante had immers kunnen voorzien dat zij op een zeker moment het ouderlijk huis zou gaan verlaten en voor de daarmee verband houdende kosten kunnen reserveren. De enkele stelling van appellante dat zij, omwille van culturele redenen, voornemens was om het ouderlijk huis pas te verlaten op het moment dat zij een partner heeft gevonden, maakt dit niet anders. Nog daargelaten dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet met haar ouders mee kon verhuizen, is appellante voorts al in het voorjaar van 2013 bekend geworden met het gegeven dat zij moest gaan uitkijken naar een andere woning. Op 1 november 2013 is appellante vervolgens verhuisd. Hieruit volgt dat geen sprake was van een plotselinge verhuizing op grond waarvan de mogelijkheid tot reservering ontbrak.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) M.S. Spek

HD