ECLI:NL:CRVB:2016:1809

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
18 mei 2016
Zaaknummer
15/4888 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens onvoldoende duidelijkheid over woon- en leefsituatie

In deze zaak heeft appellant op 24 april 2014 bijstand aangevraagd, maar hij stond niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. Appellant verklaarde dat hij op een bepaald adres verbleef, maar zijn moeder was de hoofdbewoner en hij kon zich daar niet inschrijven vanwege gevolgen voor haar huurtoeslag. De gemeente Rotterdam heeft onderzoek gedaan naar zijn woonsituatie, waarbij bleek dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en onvoldoende informatie had verstrekt over zijn verblijfplaats. De aanvraag om bijstand werd afgewezen op basis van de wettelijke inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen om volledige informatie te verstrekken over zijn woonsituatie. De Raad benadrukte dat het essentieel is voor de verlening van bijstand dat de betrokkene juiste en volledige informatie verstrekt. De uitspraak werd gedaan op 17 mei 2016.

Uitspraak

15/4888 WWB
Datum uitspraak: 17 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
26 juni 2015, 14/7010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L.H.E.M. Berendse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2016. Voor appellant is verschenen mr. R.W. de Gruijl, advocaat en kantoorgenoot van mr. Berendse. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. Karreman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 april 2014 bijstand aangevraagd. Hij staat niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie personen (GBA) [thans: basisregistratie personen]. Appellant heeft opgegeven dat hij verblijft op het adres [adres] (opgegeven adres).In een brief van 21 mei 2014 heeft appellant verklaard dat zijn moeder de hoofdbewoner van het opgegeven adres is, dat hij onregelmatig bij zijn moeder en zijn broer verblijft en dat hij geen eigen woning/kamer heeft. Zijn kleding en persoonlijke spullen bewaart hij in een koffer en zijn administratie bewaart hij op het opgegeven adres. Bij zijn brief heeft appellant een op naam van zijn moeder gestelde verklaring van 26 februari 2014 gevoegd. Hierin verklaart zijn moeder dat appellant vier tot vijf nachten per week op het opgegeven adres slaapt, maar dat hij zich niet kan inschrijven op haar adres omdat zij dan geen recht heeft op huurtoeslag en thuiszorg.
1.2.
In een telefoongesprek van 3 juni 2014 heeft de moeder van appellant tegenover een medewerker van Intake Inkomen Noord van de gemeente Rotterdam verklaard dat appellant wel eens bij haar slaapt als zij zich niet lekker voelt en dat zij niet weet waar appellant verblijft als hij niet bij haar is.
1.3.
Op 16 juni 2014 hebben twee klantmanagers van het Cluster Werk en Inkomen van de gemeente Rotterdam getracht een onaangekondigd bezoek af te leggen op het opgegeven adres. Appellant is niet aangetroffen. Zijn moeder was wel thuis. Zij heeft toen verklaard dat appellant er meestal één keer in de week is.
1.4.
Op 24 juni 2014 heeft appellant in een gesprek met twee klantmanagers verklaard dat hij het merendeel van de week (vier à vijf dagen) bij zijn moeder verblijft en de rest van de tijd bij zijn broer. De koffer met kleding heeft hij altijd bij zich. Appellant heeft verder verklaard dat hij geen sleutel heeft van de woning op het opgegeven adres. Aansluitend aan het gesprek hebben twee klantmanagers een huisbezoek afgelegd op het opgegeven adres. De bevindingen van de twee huisbezoeken en het gesprek met appellant zijn neergelegd in een rapportage van 11 juli 2014.
1.5.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft het college bij besluit van 28 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2014 (bestreden besluit), de aanvraag van appellant om bijstand afgewezen op de grond dat appellant in strijd met de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over zijn feitelijke woonsituatie als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit op de aanvraag. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 24 april 2014 tot en met 28 juli 2014.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij ten tijde in geding heeft gewoond op het opgeven adres. Deze stelling treft geen doel. Appellant stond niet op dit adres ingeschreven in de GBA. Hij beschikte niet over een sleutel van de woning op dit adres. Aan de verklaring van de moeder van appellant van 26 februari 2014, waarin staat dat appellant vier tot vijf nachten per week op het opgegeven adres slaapt, wordt niet de betekenis toegekend die appellant daaraan wenst toe te kennen. De moeder heeft immers op 3 juni 2014 telefonisch verklaard dat appellant wel eens bij haar slaapt als zij zich niet lekker voelt. Vervolgens heeft de moeder bij het huisbezoek op 16 juni 2014 verklaard dat appellant meestal één keer per week bij haar is. Verder heeft appellant in zijn brief van 21 mei 2014 verklaard dat hij geen woning/kamer heeft. Uit het verslag van het huisbezoek op 24 juni 2014 blijkt dat appellant geen eigen kamer heeft op het opgegeven adres. Alle spullen in de kasten op de door appellant getoonde kamer zijn van zijn moeder. De persoonlijke verzorgingsspullen zijn volgens appellant van logees, die ook in deze kamer slapen. Alle spullen van appellant, op een zonnebril en een potje Vaporub na, bevinden zich in een koffer. Daarbij heeft appellant op 21 mei 2014 verklaard hij ook bij ook zijn broer verblijft. Op 24 juni 2014 heeft appellant verklaard dat hij dagelijks bij zijn ex-partner is waarmee hij kinderen heeft. Hij vangt de kinderen op na school, haalt het jongste kind op uit school en kookt als zijn ex-partner, die vijf dagen per week werkt, laat thuis is.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat appellant geen volledige informatie over zijn woonsituatie heeft verschaft. Appellant is daarmee tekortgeschoten in de nakoming van de ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB op hem rustende inlichtingenverplichting. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of appellant in de te beoordelen periode heeft verkeerd in bijstandbehoevende omstandigheden als bedoeld in artikel 11 van de WWB.
4.5.
Uit 4.3 en 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2016.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) M.S. Spek

HD