ECLI:NL:CRVB:2016:1837

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2016
Publicatiedatum
19 mei 2016
Zaaknummer
14/472 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ingangsdatum IVA-uitkering op basis van medische onderbouwing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 mei 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ingangsdatum van de IVA-uitkering van betrokkene, die eerder dan 27 november 2012 zou moeten zijn vastgesteld. Betrokkene was sinds 17 juli 2007 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten en had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv had in een besluit van 19 maart 2013 vastgesteld dat betrokkene met ingang van 27 november 2012 recht had op een IVA-uitkering. Appellante, de werkgever van betrokkene, was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van betrokkene al eerder was ingetreden. De Raad heeft vastgesteld dat de bedrijfsarts in zijn rapporten voldoende medische gegevens heeft aangeleverd die aantonen dat de gezondheidssituatie van betrokkene al eerder ernstig was en dat de belastbaarheid marginaal was. De Raad oordeelde dat het Uwv ten onrechte de ingangsdatum van de IVA-uitkering had vastgesteld op 27 november 2012, en dat deze datum eerder had moeten zijn vastgesteld op 15 september 2012. De uitspraak van de rechtbank Den Haag werd vernietigd en het beroep van appellante werd gegrond verklaard. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.480,- bedroegen.

Uitspraak

14/472 WIA
Datum uitspraak: 13 mei 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
11 december 2013, 13/7294 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W. Brussee, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2016. Namens appellante is verschenen [B], bijgestaan door mr. Brussee. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, [naam betrokkene], was laatstelijk werkzaam als [naam functie] voor 40 uur per week in dienst van appellante. Op 17 juli 2007 is hij voor dat werk uitgevallen met lichamelijke klachten. Bij besluit van 14 juli 2009 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, betrokkene met ingang van 14 juli 2009 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op
80 tot 100%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 10 november 2009 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij besluit van 18 juni 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde
WGA-uitkering van betrokkene met ingang van 14 september 2012 eindigt en dat hij met ingang van die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Dit besluit staat in rechte vast.
1.3.
Bij brief van 8 januari 2013 heeft appellante het Uwv verzocht om een herbeoordeling van betrokkene. Appellante heeft verzocht om betrokkene in aanmerking te laten komen voor een IVA-uitkering. Appellante heeft ter onderbouwing van haar verzoek een rapport ingebracht van 7 januari 2013 van bedrijfsarts R. [H].
1.4.
Op 5 februari 2013 is betrokkene onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze verzekeringsarts heeft de informatie van bedrijfsarts [H] van 7 januari 2013 bij de beoordeling betrokken. In een rapport van 6 februari 2013 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is van een langdurig verslechterde medische situatie, dat geen verbetering van de belastbaarheid is te verwachten en dat een IVA-uitkering aan de orde kan zijn met ingang van 27 november 2012. Hij heeft de beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 februari 2013. Uitgaande van deze FML heeft een arbeidsdeskundige in een rapport van 25 februari 2013 geconcludeerd dat betrokkene niet met gangbare arbeid is te belasten.
1.5.
Bij besluit van 19 maart 2013 heeft het Uwv betrokkene met ingang van 27 november 2012 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering.
1.6.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 19 maart 2013 en gesteld dat de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van betrokkene al eerder is ingetreden dan per 27 november 2012. Appellante heeft een rapport ingebracht van 21 mei 2013 van bedrijfsarts [H].
1.7.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 25 juli 2013 geconcludeerd dat de primaire arts aansluiting heeft gezocht bij de datum waarop bedrijfsarts [H] betrokkene heeft onderzocht, te weten 27 november 2012. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om verder terug te gaan. Bij besluit van
30 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft, onder verwijzing naar nadere rapporten van bedrijfsarts [H] van
1 oktober 2013 en 21 maart 2016, in hoger beroep gesteld dat reeds vanaf augustus 2011 herstel van betrokkene aantoonbaar is uitgebleven.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep staat de vraag centraal of het Uwv terecht de datum 27 november 2012 heeft vastgesteld als ingangsdatum van de IVA-uitkering van betrokkene.
4.2.
Op grond van artikel 48, aanhef en onder a, van de Wet WIA ontstaat, indien op de dag, bedoeld in artikel 47, tweede lid, geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering is ontstaan omdat de verzekerde op die dag niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, alsnog recht op die uitkering met ingang van de dag dat hij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand, recht had op een
WGA-uitkering.
4.3.
Naar aanleiding van het in 1.3 genoemde verzoek van appellante heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek van betrokkene plaatsgevonden. Ter zitting heeft het Uwv toegelicht dat - arbitrair - is gekozen voor 27 november 2012 als ingangsdatum van de IVA-uitkering. Uit het in 1.4 genoemde rapport van 6 februari 2013 blijkt dat de verzekeringsarts van het Uwv het door appellante ingebrachte rapport van bedrijfsarts [H] van 7 januari 2013 uitdrukkelijk heeft betrokken bij zijn beoordeling. Mede op grond van dit rapport van bedrijfsarts [H] heeft Uwv betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht en heeft het Uwv in dit rapport voldoende aanleiding gezien dat deze situatie reeds geruime tijd aan de orde was. De ingangsdatum van de IVA-uitkering heeft geen betrekking op objectieve gegevens, noch heeft het Uwv anderszins met medische gegevens deze datum gemotiveerd, anders dan slechts de verwijzing dat op 27 november 2012. Het spreekuurcontact van betrokkene met bedrijfsarts [H] heeft plaatsgevonden. De Raad stelt vast dat bedrijfsarts [H] in zijn nadere rapporten van 21 mei 2013, 1 oktober 2013 en 21 maart 2016 met medische gegevens deugdelijk heeft onderbouwd dat bij betrokkene reeds eerder dan 27 november 2012 sprake was van een ernstige gezondheidssituatie en een marginale belastbaarheid. Nu ter zitting is erkend dat de gekozen ingangsdatum in het verleden arbitrair is ligt het gezien de motivering van bedrijfsarts van [H] in de rede om een eerdere ingangsdatum van de IVA-uitkering vast te stellen dan 27 november 2012. Dit betekent dat het Uwv betrokkene ten onrechte eerst op 27 november 2012 in aanmerking heeft gebracht voor een IVA-uitkering.
4.4.
Omdat met het in 1.2 genoemde besluit van 14 september 2012 vaststaat dat op die datum van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van betrokkene nog geen sprake was, kan
- ook als wordt uitgegaan van de door bedrijfsarts [H] beschreven gezondheidstoestand van betrokkene - geen eerdere dag voor ontstaan van het recht op een IVA-uitkering worden aangewezen dan 15 september 2012.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en dit besluit wordt vernietigd. Er is aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het besluit van 19 maart 2013 te herroepen en te bepalen dat betrokkene met ingang van 15 september 2012 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering op grond van de Wet WIA.
5. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. Deze kosten worden bepaald op € 496,- in bezwaar, € 992,- in beroep en op € 992,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.480,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juli 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • herroept het besluit van 19 maart 2013 en bepaalt dat betrokkene met ingang van
15 september 2012 recht heeft op een IVA-uitkering;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.480,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 796,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door G. van Zeben-de Vries als voorzitter en M. Greebe en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2016.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
(getekend) N. Veenstra

TM