ECLI:NL:CRVB:2016:186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/3338 WWB e.v.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijzondere bijstand voor kosten woninginrichting

Op 19 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene, een inwoner van Alkmaar, voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. In een tussenuitspraak van 26 mei 2015 had de Raad het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar opgedragen om zich te beraden over de mogelijkheid om aan betrokkene bijzondere bijstand te verlenen. De Raad oordeelde dat het college diende te beoordelen of betrokkene had kunnen reserveren voor de kosten of dat hij een lening had kunnen verkrijgen. Na de tussenuitspraak heeft het college op 2 juli 2015 een nieuwe beslissing genomen, waarbij bijzondere bijstand om niet werd toegekend voor de volledige stoffering en inrichting van de woning van betrokkene en zijn gezin, bestaande uit twee volwassenen en vier kinderen.

Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze over deze nadere beslissing naar voren te brengen. De Raad heeft vervolgens de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer en, in overeenstemming met de Algemene wet bestuursrecht, afgezien van een nader onderzoek ter zitting. De Raad heeft geoordeeld dat het college met de nadere beslissing aan de bezwaren van betrokkene geheel is tegemoetgekomen. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze het college opdroeg een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, maar is voor het overige bevestigd. De Raad heeft bepaald dat er griffierecht van € 493,- door het college moet worden betaald.

Uitspraak

14/3338 WWB, 14/4149 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
8 mei 2014, 13/1152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Bij tussenuitspraak van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1607 (tussenuitspraak) heeft de Raad in het geding tussen partijen, appellant opgedragen om zich nader te beraden of aan betrokkene voor de gevraagde kosten bijzondere bijstand kan worden verleend en, zo ja, of die bijstand, geheel of gedeeltelijk, in de vorm van een lening of om niet wordt verstrekt.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant op 2 juli 2015 een nieuwe beslissing op bezwaar (nadere beslissing) genomen.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze over de nadere beslissing naar voren te brengen.
De Raad heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 8:108 van die wet, is afgezien van een nader onderzoek ter zitting, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak van 26 mei 2015 voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat appellant opnieuw diende te beoordelen of betrokkene al dan niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting of dat hij voor deze kosten een lening had kunnen verkrijgen nu de Raad heeft geoordeeld dat voor analoge toepassing van het territorialiteitsbeginsel geen ruimte bestaat.
1.2.
Met de rechtbank heeft de Raad in de tussenuitspraak dan ook overwogen dat appellant zich nader diende te beraden of aan betrokkene voor de betreffende kosten bijzondere bijstand kan worden verleend en, zo ja, of die bijstand, geheel of gedeeltelijk, in de vorm van een lening of om niet wordt verstrekt.
1.3.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft appellant de nadere beslissing genomen. Daarbij heeft appellant bijzondere bijstand om niet aan betrokkene toegekend voor de volledige stoffering en inrichting van een woning voor een gezin van twee volwassenen en vier kinderen.
1.4.
Gelet op de inhoud van de nadere beslissing en de omstandigheid dat betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze in te dienen, wordt het ervoor gehouden dat appellant met de nadere beslissing aan de bezwaren van betrokkene geheel is tegemoetgekomen.
1.5.
Uit het voorgaande volgt dat de Raad de aangevallen uitspraak zal vernietigen voor zover daarbij is bepaald dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene terecht gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar van 28 mei 2013 terecht vernietigd. Het hoger beroep treft dan ook geen doel zodat de aangevallen uitspraak voor het overige moet worden bevestigd.
2. Niet gebleken is dat betrokkene in hoger beroep proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuwe
beslissing op bezwaar te nemen;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat van appellant een griffierecht wordt geheven van € 493,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
19 januari 2016.
(getekend) J.F. Bandringa
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD