ECLI:NL:CRVB:2016:199

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/4502 wwb
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering zonder ruimte voor bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de appellante die van 15 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De gemeente Leiden ontdekte dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat zij per 24 juli 2013 niet meer in Leiden woonde. Hierdoor heeft het college van burgemeester en wethouders van Leiden besloten om de bijstand over de periode van 24 juli 2013 tot en met 31 augustus 2013 in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 999,05.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat van intrekking en terugvordering wordt afgezien, met name dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld en tijdelijk zonder woning zat. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college op grond van de WWB verplicht was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen, gezien de schending van de inlichtingenverplichting door appellante. De Raad heeft vastgesteld dat er geen ruimte was voor het college om van deze verplichting af te wijken, ook niet op basis van de door appellante aangevoerde bijzondere omstandigheden.

De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4502 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
18 juli 2014, 14/2855 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Karkache, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Namens appellante is verschenen mr. Karkache. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P. Gieske.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving in de periode van 15 januari 2013 tot en met 31 augustus 2013 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Uit onderzoek door de gemeente Leiden is gebleken dat appellante tot 24 juli 2013 in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA), thans Basisregistratie personen (BRP), stond ingeschreven op het [adres 1] te [woonplaats 2] en vanaf 24 juli 2013 op het [adres 2] te [woonplaats 1].
1.2.
Bij besluit van 25 september 2013 heeft het college de bijstand van appellante over de periode van 24 juli 2013 tot en met 31 juli 2013 (lees: 31 augustus 2013) herzien (lees: ingetrokken) en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 999,05 van appellante teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 25 september 2013 ongegrond verklaard. Het college heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat zij vanaf 24 juli 2013 niet meer in de gemeente Leiden woont.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante betwist niet langer, zoals ter zitting van de Raad is bevestigd, dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Zij is van mening dat zij in de periode in geding niettemin recht op bijstand heeft omdat sprake is van dringende redenen om van intrekking en terugvordering af te zien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft weliswaar de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van haar verhuizing maar Schiedam, naar zij is van mening dat het college op grond van bijzondere omstandigheden niet tot intrekking en terugvordering van de bijstand diende over te gaan. Volgens appellante is sprake van bijzondere omstandigheden, omdat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en tijdelijk geen woning heeft gehad.
4.2.
Vanaf 1 juli 2013 is het bijstandverlenend orgaan gehouden een besluit tot toekenning van bijstand te herzien, dan wel in te trekken, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Gelet op de schending van de inlichtingenverplichting door appellante was het college aldus gehouden de bijstand van appellante in te trekken en bestond voor het college geen ruimte, zoals zij voorstaat, om gelet op bijzondere omstandigheden geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien.
4.3.
Gelet op wat in 4.2 is overwogen was het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB verplicht de kosten van bijstand over de periode van 24 juli 2013 tot en met
31 augustus 2013 van appellante terug te vorderen.
4.4.
Voor zover appellante een beroep doet op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, kunnen die slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Appellante heeft slechts gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van dringende redenen als hiervoor bedoeld.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) H.C.P. Venema
(getekend) R.G. van den Berg

HD