ECLI:NL:CRVB:2016:207
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 15 april 2013 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand met ingang van 4 mei 2013 ingetrokken, omdat appellant niet langer in de gemeente Amsterdam woonde. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens heeft het college de over de periode van 4 tot en met 31 mei 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 835,81 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat het college de bijstand voor zover het de rechtstreeks aan de instantie betaalde pensionkosten betreft, niet van hem maar van de instantie dient terug te vorderen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de intrekking van de bijstand over de betreffende periode in rechte vaststaat en dat het college op juiste gronden de kosten van bijstand heeft teruggevorderd. De Raad oordeelt dat de bijstand is verleend aan appellant en niet aan de instantie, waardoor het college de kosten alleen van appellant kan terugvorderen.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.