ECLI:NL:CRVB:2016:207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
14/3773 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 15 april 2013 bijstand, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft de bijstand met ingang van 4 mei 2013 ingetrokken, omdat appellant niet langer in de gemeente Amsterdam woonde. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend. Vervolgens heeft het college de over de periode van 4 tot en met 31 mei 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 835,81 van appellant teruggevorderd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat het college de bijstand voor zover het de rechtstreeks aan de instantie betaalde pensionkosten betreft, niet van hem maar van de instantie dient terug te vorderen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de intrekking van de bijstand over de betreffende periode in rechte vaststaat en dat het college op juiste gronden de kosten van bijstand heeft teruggevorderd. De Raad oordeelt dat de bijstand is verleend aan appellant en niet aan de instantie, waardoor het college de kosten alleen van appellant kan terugvorderen.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier, en is openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.

Uitspraak

14/3773 WWB
Datum uitspraak: 19 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
21 mei 2014, 14/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.P. Cats, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2015. Namens appellant is verschenen mr. Cats. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 15 april 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Hij verbleef in [opvangcentrum] , een opvangcentrum van [instantie] . Appellant heeft met een ondertekende machtiging van 26 april 2013 de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam tot wederopzegging gemachtigd om de maandelijkse pensionkosten aan
[instantie] over te maken.
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2013 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
4 mei 2013 ingetrokken, omdat appellant niet langer in de gemeente Amsterdam woonde, maar is verhuisd naar de gemeente Emmen. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij besluit van 12 juli 2013 heeft het college de over de periode van 4 tot en met 31 mei 2013 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 835,81 van appellant teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 13 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juli 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft appellant aangevoerd dat het college de bijstand voor zover het de rechtstreeks aan
[instantie] betaalde pensionkosten betreft, niet van hem maar van [instantie] dient terug te vorderen.
4. De Raad komst tot de volgende beoordeling.
4.1.
De intrekking van de bijstand van appellant over de periode van 4 tot en met 31 mei 2013 staat in rechte vast. Tussen partijen is, zoals door de gemachtigde van appellant ter zitting nader is toegelicht, verder niet in geschil dat het college op juiste gronden de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 835,81 heeft teruggevorderd. Het geschil tussen partijen spitst zich toe tot de vraag of dit bedrag volledig van appellant mocht worden teruggevorderd.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat het college de ten onrechte betaalde bijstand (deels) van [instantie] dient terug te vorderen, slaagt niet. De bijstand is immers verleend aan appellant en niet aan [instantie] , zodat het college de kosten van bijstand alleen van appellant kan terugvorderen. Het college heeft overeenkomstig de machtiging en ten behoeve van appellant de pensionkosten maandelijks rechtstreeks aan [instantie] betaald. De omstandigheid dat appellant in de desbetreffende periode feitelijk niet meer verbleef in [opvangcentrum] , leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
Uit 4.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2016.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) M.S. Spek

HD